| 19506 |
schotel |
aardappelenschotel:
Hieruit werde vroeger gezamelijk de warme aardappelen gepikt
aerpel(e)schòttel (L244a Veulen),
schotel:
schòttel (L244a Veulen)
|
ondiepe tinnen schotel || schotel
III-2-1
|
| 19508 |
schoteltje |
theeschoteltje:
thieëschuttelke (L244a Veulen)
|
theeschoteltje
III-2-1
|
| 29984 |
schraag |
schraag:
sxrāx (L244a Veulen)
|
Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.]
II-12
|
| 31546 |
schraapstaal |
schraapstaal:
sxrapstǭl (L244a Veulen)
|
Klein, stalen blad, drie- of vierhoekig van vorm en met scherpe kanten, dat dient om hout glad te maken. Het schraapstaal wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de buitenkant van het vat glad mee af. Zie ook het lemma ɛde buitenwand gladschavenɛ in de paragraaf over de vaktaal van de kuiper.' [N E, 45a; N G, 12; N 53, 151a; A 32, 3b; monogr.]
II-12
|
| 30259 |
schranklatten |
kruislatten:
kryslatǝ (L244a Veulen)
|
Dwarslatten die overhoeks op stijl en bovendorpel van het kozijn gespijkerd worden om te voorkomen dat het tijdens het vervoer uit de haakse stand zakt. De schranklatten worden verwijderd nadat het kozijn in de muur is ingemetseld. [N 55, 17a-b; monogr.]
II-9
|
| 20789 |
schransen |
inladen:
As t már vur niks is, han hij beter ienlaaje as óplaaje: als het maar gratis is, kan hij beter eten dan werken
ienlaaje (L244a Veulen),
schransen:
sxrānsə (L244a Veulen),
spaden:
spaaje (L244a Veulen),
vreten:
vraete (L244a Veulen)
|
flink eten || het nuttigen van voedsel || schransen || veel eten naar binnen werken
III-2-3
|
| 21368 |
schreeuwen |
kwieken:
kwīkǝ (L244a Veulen)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
| 19728 |
schrijftafel, bureau |
schrijftafel:
schriēftoffel (L244a Veulen)
|
bureau
III-2-1
|
| 18871 |
schrikken |
schrikken:
schrikke (L244a Veulen)
|
schrikken
III-1-4
|
| 27356 |
schroefdraad |
schroefdraad:
sxrūf˱drǭt (L244a Veulen, ...
L244a Veulen)
|
De spiraalvormige verhevenheid aan een houtschroef. Zie ook het lemma ɛschroefdraadɛ in wld II.11, pag. 69.' [N 54, 37g; N 54, 37a; monogr.] || De spiraalvormige verhevenheid of uitsnijding aan een moer of in een bout, het resultaat van het draadsnijden en draadtappen. [N 33, 304 add.; monogr.]
II-11, II-12
|