| 20241 |
buurt |
buurt:
buurt (Q014p Urmond),
nabuur:
noàber (Q014p Urmond)
|
buurt (in de ~) [SGV (1914)] || het deel van een stad of dorp waarvan de bewoners elkaar goed kennen [buurt, gebuurt, geburen, naoberschap] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 21305 |
buurten |
klenderen:
klènjərən (Q014p Urmond),
plenken:
WNT: plenken, 3. ... in de gebuurte den avond al koutende doorbrengen.
plènken (Q014p Urmond)
|
buurten (wij gaan ~) [SGV (1914)] || de avonden doorbrengen met praten en roken [kortavonden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 22411 |
caleidoscoop |
caleidoscoop:
kaleidoskoop (Q014p Urmond)
|
Een kijker die eenvoudige daarin gelegde kleurige voorwerpjes veelvoudig weerspiegelt en zo regelmatige bij de geringste beweging telkens afwisselende figuren vertoont [caleidoscoop, kijkbus]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 21144 |
calèche |
calche (fr.):
kaléésj (Q014p Urmond)
|
een licht, vierwielig rijtuig [caleche, kales] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 24604 |
canadapopulier |
canada:
WBD/WLD
kannədāā (Q014p Urmond)
|
De canadese populier; kruising tussen de zwarte populier en amerikaanse soort (canada, kana, klaterboom, canadas, canidas, gauwgroot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 18557 |
capuchon |
capuchon (fr.):
capuchon (Q014p Urmond)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 22423 |
carambole |
karbol:
karbol (Q014p Urmond)
|
Het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 22439 |
carnavalsoptocht |
vastelavondsoptocht:
vasteəlōͅvəsoͅptoͅx (Q014p Urmond)
|
De optocht met carnaval [cavalcade]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 22678 |
castagnetten |
kleppers:
kleͅper (Q014p Urmond)
|
De twee bolletjes van hout of ivoor die men aan de vingers bindt en tegen elkaar slaat [klepperkens, klepper, castagnetten]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
| 33749 |
castreren |
castreren:
castreren (Q014p Urmond),
knippen:
knepǝ (Q014p Urmond),
snijden:
snii̯ǝn (Q014p Urmond),
šnii̯ǝ (Q014p Urmond),
šnii̯ǝn (Q014p Urmond)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11, I-9
|