| 19749 |
tuinhuisje |
zomerhuisje:
zómërhêskë (Q162p Tongeren),
zómërhöskë (Q162p Tongeren)
|
priëel
III-2-1
|
| 33593 |
tuinkers |
kers:
[Lepidium sativum]
kas (Q162p Tongeren)
|
tuinkers
I-7
|
| 33542 |
tuinkervel |
kelver:
kølvər (Q162p Tongeren),
[Anthriscus cerefolium]
kèl"vër (Q162p Tongeren),
kùl"vër (Q162p Tongeren)
|
[Goossens 1b (1960)]kervel || tuinkervel
I-7
|
| 33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
bomkwekər (Q162p Tongeren)
|
[RND 08]
I-7
|
| 33596 |
tuinmelde |
warmoes:
wêr"mës (Q162p Tongeren)
|
hofmelde
I-7
|
| 18710 |
tuinwant |
hoge haas:
ho͂ͅghāsə (Q162p Tongeren)
|
wanten, dikke, vaak leren ~, om in doornheggen te werken [tuunen, tuinheisje, döörheusje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 19512 |
tuit |
tuit:
tø̄t (Q162p Tongeren),
tuitel:
teutël (Q162p Tongeren),
tø̄.təl (Q162p Tongeren),
tø̄təl (Q162p Tongeren)
|
tuit || tuit van de waterketel van koper of ijzer en met hengsel en tuit [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 20746 |
tulband |
rhone royal (?):
rōn rwai̯al (Q162p Tongeren)
|
Tulband (redong, bont, bontekoek, turkse muts, sultan?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 28810 |
tule |
tule:
tøl (Q162p Tongeren)
|
Doorzichtig garenweefsel met fijne mazen, met of zonder patroon. [N 62, 82; N 62, 81b; N 59, 201; Gi 1.IV, 57; MW; monogr.]
II-7
|
| 25971 |
turbinemolen |
turbine:
tø̜rbin (Q162p Tongeren)
|
Molen waarvan het molenrad hetzij in het molengebouw zelf, hetzij in een ijzeren of betonnen constructie in de beek horizontaal geheel onder water ligt. Zie ook afb. 11. Het molenrad wordt in gang gezet door er water op te laten stromen, hetgeen bij het eerste type gebeurt door een voor een gat in de muur van het gebouw geplaatste sluis open te trekken. Bij het tweede type is de betonnen of ijzeren constructie voorzien van schoepen die als jalouzieën werken. De molenaar kan ze meer of minder openen, dus meer of minder water binnenlaten, en zo het rad sneller of langzamer laten draaien (Coenen, pag. 20). [Jan 5; Coe 5; Grof 16]
II-3
|