| 20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
dë stiefzoon (Q162p Tongeren)
|
De zoon van een tweede man of vrouw (stiefzoon) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
| 34050 |
stier |
duur:
dȳr (Q162p Tongeren)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
| 18003 |
stijf van vingers en handen |
houterig (bn.):
hoͅuwtereX (Q162p Tongeren),
stijf:
staif (Q162p Tongeren)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 19641 |
stijfsel |
stijfsel:
stêssël (Q162p Tongeren)
|
stijfsel
III-2-1
|
| 33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stī.byø̜.gǝls (Q162p Tongeren)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
| 27438 |
stijl |
deurstijl:
dø̄.rstī.l (Q162p Tongeren),
stijl:
staj.l (Q162p Tongeren)
|
De verticale zijde van een raamwerk of van een deur. Zie ook afb. 169. [N 56, 129a; monogr.] || Het verticale deel van een kozijn waaraan de deur of het raam zijn opgehangen of waartegen deze aanslaan. Kozijnstijlen waren vroeger doorgaans van grenehout, tegenwoordig zijn zij ook van hardhout, metaal of kunststof. [N 55, 7a; monogr.]
II-12, II-9
|
| 30180 |
stijlvoetplaat |
plaai:
plǫj (Q162p Tongeren)
|
De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld]
II-9
|
| 18014 |
stikken |
versmachten:
vërsmaachtë (Q162p Tongeren),
verstikken:
vërstikkë (Q162p Tongeren)
|
Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)]
III-1-2
|
| 28975 |
stiksteek |
achtersteek:
ātǝrstik (Q162p Tongeren),
piksteek:
pekstik (Q162p Tongeren)
|
Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46]
II-7
|
| 34018 |
stilstaan |
hou:
hōu̯ (Q162p Tongeren),
ju(j):
jy (Q162p Tongeren),
stoppen:
stǫpǝ (Q162p Tongeren)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|