| 23443 |
wastafeltje in de sacristie |
lavabo (lat.):
lavabo (L374p Thorn)
|
Het wastafeltje of fonteintje in de sacristie, lavabo. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 19520 |
wastobbe, wasteil |
zinken kuip:
zinke kuup (L374p Thorn)
|
teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wātǝrblǭs (L374p Thorn)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
| 28142 |
watergoot |
goot:
gø̄ǝt (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits]),
watergoot:
wātǝrgø̄ǝt (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
zouw:
zǫw (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Open watergoot die beneden langs de zijwand van de steengang of galerij loopt. De goot ligt lager dan de rest van de vloer van de gang en wordt meteen bij het drijven ervan meegeschoten. [N 95, 787; N 95, 790; monogr.]
II-5
|
| 24273 |
waterhoen |
waterhoentje:
waterheunke (L374p Thorn)
|
waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 20484 |
waterige kost |
slodder:
slodder (L374p Thorn)
|
slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 19510 |
waterketel, moor |
moor:
moar (L374p Thorn)
|
waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 21212 |
waterleiding |
drinkwaterleiding:
drinkwaterleiding (L374p Thorn),
waterleiding:
waaterleiding (L374p Thorn)
|
het stelsel van buizen waardoor drinkwater naar huizen geleid wordt [lei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 24632 |
waterloot |
dief:
ideosyncr.
deef (L374p Thorn),
waterscheut:
ideosyncr.
watersjeut (L374p Thorn),
WLD
waatersjèùət (L374p Thorn)
|
Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 24641 |
watermunt |
boerenbalsem:
idiosyncr.
boerebalsem (L374p Thorn)
|
Watermunt (mentha aquatica 25 tot 90 cm groot. De plant is behaard; de stengels met bloemen aan de top; de bladeren zijn eivormig, ze zijn gesteeld, de bladrand is gezaagd of gekarteld; de bloemen staan in dichte kransen en zijn roodlila van kleur; de k [N 92 (1982)]
III-4-3
|