| 24373 |
schrijvertje |
bootsmannetje:
ondergebracht bij Schrijvertje ipv watertor (hydrophylus)
bootsmanneke (K353p Tessenderlo),
schrijvertje:
schrijverke (K353p Tessenderlo)
|
schrijvertje: Hoe noemt u in uw dialect het zilveren torretje dat in groepjes kringelende bewegingen maakt op het wateroppervlak? Het lijf van het insect ligt op het water waardoor de pootjes niet te zien zijn. [N100 (1997)] || watertor: Hoe noemt u de grote zwarte tor die ónder het wateroppervlak leeft? [N100 (1997)]
III-4-2
|
| 33816 |
schrikachtig |
(een) schichtige:
sxextegǝ (K353p Tessenderlo),
(een) schieloze:
sxiluu̯ǝsǝ (K353p Tessenderlo)
|
Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k]
I-9
|
| 22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
ps. omgespeld volgens Grootaers.
sxrik⁄ljōͅər (K353p Tessenderlo)
|
Schrikkeljaar. [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
| 31753 |
schrobzaag, sleutelgatzaag |
steekzaag:
stēk˲zǭx (K353p Tessenderlo)
|
Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330]
II-12
|
| 27356 |
schroefdraad |
vijzendraad:
vē̜zǝdrǭt (K353p Tessenderlo)
|
De spiraalvormige verhevenheid aan een houtschroef. Zie ook het lemma ɛschroefdraadɛ in wld II.11, pag. 69.' [N 54, 37g; N 54, 37a; monogr.]
II-12
|
| 19411 |
schroeien |
verhersen:
verhessen (K353p Tessenderlo),
verhersten:
verhessen (K353p Tessenderlo),
verschroeien:
vərsxruiən (K353p Tessenderlo),
vərsxrui̯ən (K353p Tessenderlo),
vərsxrūi̯ən (K353p Tessenderlo)
|
schroeien [ZND 06 (1924)] || schroeien (zengen) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
| 31961 |
schroeven |
vijzen:
vē̜zǝ (K353p Tessenderlo)
|
Iets met schroeven bevestigen. [N 53, 153a; monogr.]
II-12
|
| 31957 |
schroevendraaier |
tournevis:
tørnǝves (K353p Tessenderlo)
|
Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.]
II-12
|
| 32397 |
schrooiboor |
schroeiboor:
sxruwǝjbǫwǝr (K353p Tessenderlo)
|
De grootst mogelijk naboor die voor een bepaalde maat klomp gebruikt kan worden. Oplopend in maat zijn dat de halfwerkboor, de drielingboor, de vrouwenboor en de mansboor. Zie ook die lemmata. [N 97, 80]
II-12
|
| 31044 |
schrooien |
schroeien:
sxruwǝjǝ (K353p Tessenderlo)
|
De definitieve vorm aan de klompholte geven met de voor de gewenste maat klompen gebruikte schrooiboor. [N 97, 81]
II-12
|