| 21485 |
werk (zn) |
werk:
werk (L318p Stramproy)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
| 21484 |
werk (zn.) |
werk:
werk (L318p Stramproy)
|
werk (zn.): (Ik gebruik de auto niet veel). Ik voel me het lekkerste als ik geregeld naar mijn - loop. [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
| 19132 |
werken |
werken:
wirəkə (L318p Stramproy)
|
werken [RND]
III-3-1
|
| 26297 |
wervel |
wervel:
wervǝl (L318p Stramproy)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.]
II-9
|
| 26180 |
wervels |
knevels:
knēvǝls (L318p Stramproy),
wervelen:
wervǝl (L318p Stramproy)
|
De wervels waarmee de windborden op de roeden worden vastgezet. [N O, 4d; N O, 4c]
II-3
|
| 25135 |
wervelwind |
rouwmouw:
roumouw (L318p Stramproy),
wervelwind:
wervelwind (L318p Stramproy)
|
Hoe noemt men een ronddraaiende wind, die stof en zand van de grond doet opwervelen of water als een zuil omhoogzuigt? [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
| 24399 |
wesp |
wesp:
wespe (L318p Stramproy)
|
wesp [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
| 29151 |
weven |
weven:
wē̜vǝ (L318p Stramproy)
|
Weven in het algemeen. Het dooreenvlechten van inslaggarens en kettinggarens tot een stof. [N 39, 108a; monogr.]
II-7
|
| 29146 |
weverij |
weverij:
wēvǝrɛj (L318p Stramproy)
|
Ruimte waarin geweven wordt. Naast een ruimte in het huis (zie het lemma ɛweefkamerɛ) kan de plaats waar geweven wordt ook buiten het huis zijn, bijv. een schuur, zomerhuisje of een spinhuis. De weverij kan ook een afdeling in een fabriek betekenen.' [N 39, 4; N 5A øIŋ, 9a; monogr.]
II-7
|
| 29287 |
weversknoop |
weversknoop:
wē̜vǝrsknǫwp (L318p Stramproy)
|
De knoop die de wever legt om gebroken draden op een weefgetouw weer aan elkaar te knopen. [N 39, 142]
II-7
|