| 17928 |
trant |
gang:
de gank (Q020p Sittard)
|
gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 19378 |
trap |
trap:
eine sjmaalen trap (Q020p Sittard),
trap (Q020p Sittard),
verklw. trepke
trap (Q020p Sittard)
|
Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || trap || trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 19710 |
trapleer |
trap:
trap (Q020p Sittard),
trapladder:
traplödder (Q020p Sittard)
|
trapladder
III-2-1
|
| 19809 |
trapleuning |
leen:
lē̜n (Q020p Sittard),
trapleen:
traplaen (Q020p Sittard)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] || trapleuning
II-9, III-2-1
|
| 19755 |
traploper |
loper:
luiper (Q020p Sittard),
uithuizig mens
luiper (Q020p Sittard),
overloper:
overloper, deserteur
euverluiper (Q020p Sittard)
|
extra loper om traploper te beschermen || gang- of traploper || loper, lang smal tapijt in gang of trap
III-2-1
|
| 17958 |
trappelen |
trappelen:
trappelen (Q020p Sittard)
|
Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 33852 |
trappelende bewegingen maken |
trampelen:
trāmpǝlǝ (Q020p Sittard)
|
Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
| 19379 |
traproede |
roetje:
ruitje (Q020p Sittard)
|
Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 19850 |
trechter |
trechter:
trechter (Q020p Sittard)
|
trechter [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 32619 |
trechter op de gierton |
trechter:
trɛxtǝr (Q020p Sittard)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|