| 23738 |
doornenkroon |
kroon:
kroon (Q020p Sittard)
|
De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 20101 |
doornhaag |
doornenheg:
dø̜̄rǝhęk (Q020p Sittard)
|
Haag van haagdoorns of andere doornstruiken. [A 25, 4a; R I, 46; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 24619 |
doornstruik |
doornenstruik:
daoesjtroek (Q020p Sittard),
döörre sjtroek (Q020p Sittard)
|
doornstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
| 33167 |
doorschieter |
tweewas:
twēwas (Q020p Sittard)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
| 30461 |
doorslag, drevel |
drijfnagel:
drīfnāgǝl (Q020p Sittard)
|
Stalen stift met aan de onderzijde een enigszins kegelvormig uiteinde, waarmee men de koppen van spijkers in het hout drijft. [N 54, 139b; monogr.]
II-9
|
| 20398 |
dopeling |
dopeling:
duipeling (Q020p Sittard)
|
dopeling
III-2-2
|
| 20848 |
dopen |
dopen:
doͅ.upə (Q020p Sittard),
duipe (Q020p Sittard),
dö.ypə (Q020p Sittard),
ein kénjt duipe (Q020p Sittard),
soppen:
sōppe (Q020p Sittard)
|
doopen [SGV (1914)] || doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || Een kind dopen. [ZND 23 (1937)] || indopen van het brood b.v. in de koffie: soppen [N 08 (1961)]
III-2-3, III-3-3
|
| 33521 |
doperwten |
doperwten:
ideosyncr.
doperwt (Q020p Sittard),
kevererwten:
ideosyncr.
kevererwte (Q020p Sittard)
|
De jonge erwten die uit de dop gehaald moeten worden; doperwt (poolerwt, dopper, doperwt, pelerwt). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 24753 |
dophei |
hommelhei:
idiosyncr.
hommelhei (Q020p Sittard)
|
Dophei (erica tetralix een 10 tot 50 cm lage plant. De stengels zijn stijf behaard; de bladeren bevinden zich in 4-tallige kransen, ze zijn smal, ongesteeld en niet afvallend; aan de rand zijn de bladeren klierachtig behaard; de bloemen bevinden zich in [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 21311 |
dorp |
dorp:
dörp (Q020p Sittard)
|
dorp [SGV (1914)]
III-3-1
|