32817 |
cultivatortanden |
extirpatortanden:
[extirpator]ts˙ɛ ̝ŋ (Q116p Simpelveld)
|
De C-vormige veertanden c.q. de steeltanden, waaraan van onderen een pijlvormige beitel of schaar bevestigd is. Zie afb. 80. [N 11A, 151f; monogr.]
I-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
praam:
praam (Q116p Simpelveld)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21724 |
dagvaarden |
oproepen:
[oproffe?]
óprófte (Q116p Simpelveld)
|
iemand laten weten dat hij voor de rechter moet verschijnen [ontbieden, pressen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21723 |
dagvaarding |
oproep:
ópróf (Q116p Simpelveld)
|
de mededeling aan een verdachte of getuige dat hij op een bepaald tijdstip voor de rechter moet verschijnen [dagvaarding, dagement] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
27184 |
dak |
dak:
dāx (Q116p Simpelveld)
|
Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.]
II-9
|
30534 |
dakgoot |
kandel:
kandǝl (Q116p Simpelveld),
kanjǝl (Q116p Simpelveld)
|
Zie kaart. Horizontaal afvoerkanaal dat onder een dakrand wordt aangebracht om het van het dak stromende regenwater af te voeren, hetzij onmiddellijk via een spuier, hetzij door een in de aardbodem uitmondende gootpijp. Met de term 'Keulse goot' (L 387) wordt een goot aangeduid die niet buiten het muurvlak uitsteekt, maar op de muurplaat rust. In S 11 en L 1 a-m werd in het algemeen gevraagd naar ø̄gootø̄. In dit lemma zijn uit dit materiaal alleen die antwoorden opgenomen, waarbij door de invuller werd vermeld dat het specifiek de benaming voor een dakgoot betrof. [N 64, 148a; N 54, 185a; L 24, 23a; L B1, 159a; R 14, 23j2; monogr.; Vld; div.; S 11; L 1a-m]
II-9
|
24915 |
dal, vallei |
dal:
dāāl (Q116p Simpelveld),
del (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld),
dààl (Q116p Simpelveld),
dèl (Q116p Simpelveld),
slond:
sjlond (Q116p Simpelveld),
sjlonk (Q116p Simpelveld)
|
dal, vallei, stuk land dat gelegen is tussen meerdere heuvels of bergen [del] [N 81 (1980)] || laagte [SGV (1914)] || laagte, slenk, stuk land dat gelegen is tussen twee heuvels [diepte, zonk, zink, put, kwacht, zomp, zak, slaai] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21172 |
dam |
dam:
dam (Q116p Simpelveld)
|
de in en dwars over een water opgeworpen wal die dient om het water te keren, de stroom te leiden of te verdelen (dam, menuët) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18263 |
damesmantel |
mantel:
mangtel (Q116p Simpelveld),
mangtels (Q116p Simpelveld)
|
mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18577 |
damesonderbroek |
vrouwluisonderboks:
vrouwluuts ongerboks (Q116p Simpelveld)
|
Onderbroek voor vrouwen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|