32791 |
de eg lichten |
(de eg) lichten:
lextǝ (L192a Siebengewald)
|
De eg tijdens het eggen met de egstok optrekken, om het onkruid e.d. van de tanden af te laten vallen. Om dit te bereiken kan men de eg ook laten "dansen": bij elke tweede stap trekt men de eg van achteren een weinig naar links (of rechts), waardoor ze een zigzaggende gang krijgt. Bij de onderstaande termen is het object steeds de eg. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 73 add.; N 11A, 166a; div.; monogr.]
I-2
|
32792 |
de eg omleggen bij het keren |
omtrekken:
ømtrękǝ (L192a Siebengewald)
|
Bij het keren tilt de voerman de (enkele) eg van achteren met de eglichter op, om ze 180° om te leggen. Bij het eggen met vollen kan men ruimer keren: men hoeft de eg dan alleen maar om te trekken of van achteren een weinig bij te trekken. [N 11A, 166b; monogr.]
I-2
|
32789 |
de eg regelen |
aanladen:
ánlāi̯ǝ (L192a Siebengewald)
|
Men kon de eg de gewenste (diep)gang geven, door de lengte van de egketting te wijzigen of door de haak ervan op een ander punt met de eg te verbinden of hem in een andere gleuf van de egkam te zetten. Zo nodig werd de eg verzwaard met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. [N 11A, 158; monogr.]
I-2
|
32846 |
de evenaar verstellen |
een gatje meer/minder geven:
ęn gɛtjǝ mēr/mendǝr gē̜vǝ (L192a Siebengewald)
|
Men kan de trekkracht van het sterkere paard van een tweespan met die van het andere paard in evenwicht brengen, door de middenschakel (huis met haak of ring) meer naar links of naar rechts op de evenaar te verplaatsen. Voorzover de onderstaande termen niet uitdrukkelijk op een tweespan wijzen, zijn ze ook van toepassing op het verstellen van een driespansevenaar. [N 11A, 104c; N 13, 87 add.; monogr.]
I-2
|
32770 |
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam |
raam:
rām (L192a Siebengewald)
|
De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.]
I-2
|
21416 |
de hort op? |
de hort op:
de hort op (L192a Siebengewald)
|
op merooi zijn: Kent u een woord: I. ---- (niet thuis zijn, de hort op zijn, vooral van vrouwen) II. andere uitdrukking [DC 43 (1968)]
III-3-1
|
23733 |
de huiszegen bidden |
huiszegen beden:
den huuszegen beeje (L192a Siebengewald)
|
De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aansteken:
anstaoke (L192a Siebengewald)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
uitmaken:
utmake (L192a Siebengewald)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23697 |
de kerkgang maken |
de kerkgang maken:
een kerkgaank make (L192a Siebengewald)
|
De kerkgang doen/maken. [N 96B (1989)]
III-3-3
|