| 34381 |
schaap |
schaap:
šoǝp (Q175p Riemst),
šōp (Q175p Riemst)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
| 33342 |
schaapherder |
scheper:
šēpǝr (Q175p Riemst, ...
Q175p Riemst)
|
[A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]Herder die de schapen hoedt, al of niet in dienst van een baas. Het lemma ''schaapherder'' is reeds behandeld in wld I.6 (1.3.16). Onderstaande gegevens zijn een aanvulling daarop. [N 78, 1; JG 1a, 1b; N 19, L 292 add.; monogr.]
I-12, I-6
|
| 34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝn (Q175p Riemst)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
| 34115 |
schede van de koe |
lijf:
lē.f (Q175p Riemst)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
| 18727 |
scheerapparaat |
scheermachine:
sjèèrmesjin (Q175p Riemst)
|
Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
| 18402 |
scheermes |
schaars:
Brede, lange mes.
sjaos (Q175p Riemst),
scheermes:
sjèèrmes (Q175p Riemst),
scheermesje:
sjèèrmeske (Q175p Riemst)
|
Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
| 34587 |
schei |
schei:
šɛi̯ (Q175p Riemst),
scheien:
šɛi̯.ǝ (Q175p Riemst)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
| 20510 |
schenkel |
schenkel:
še.ŋkəl (Q175p Riemst)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 17829 |
scheppen |
scheppen:
sjêûpe (Q175p Riemst)
|
scheppen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
| 18298 |
scheren |
scheren:
zech sjèère (Q175p Riemst)
|
Zich scheren. De baardharen afscheren [scheren, raser, rasieren] [N 114 (2002)]
III-1-3
|