| 34581 |
ladderboom |
ledderbalk:
lɛdǝrba.lǝk (Q175p Riemst)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
| 27367 |
laden |
laden:
lǭi̯ǝ (Q175p Riemst)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
| 27854 |
lading |
vracht:
vrā.x (Q175p Riemst)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
| 18147 |
lam |
lam:
lôâm (Q175p Riemst),
lā.mp (Q175p Riemst),
lammetje:
lɛmkǝ (Q175p Riemst)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || ze is lam [ZND 29 (1938)]
I-12, III-1-2
|
| 34412 |
lammeren |
lammen:
lamǝ (Q175p Riemst)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 34586 |
lamoen |
kerstel:
krǝstɛl (Q175p Riemst
[(slechts bij slagkar)]
)
|
Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
| 19584 |
lamp |
lamp:
lāmp (Q175p Riemst, ...
Q175p Riemst)
|
lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
| 19485 |
lampenpit |
wiek:
wik (Q175p Riemst, ...
Q175p Riemst)
|
De lampepit (ook wiek geheeten; Fr. mèche) [ZND 17 (1935)] || lampepit [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
| 21578 |
land |
land:
laant (Q175p Riemst)
|
land [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
| 32822 |
landrol |
wel:
wɛl (Q175p Riemst)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|