| 19702 |
vloertegel |
plavuis:
plavys (Q012p Rekem),
pləvys (Q012p Rekem)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] || tegel (gebakken vloersteen) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
| 17937 |
vlug lopen |
koersen:
koerse (Q012p Rekem),
koersen (Q012p Rekem)
|
Snel lopen (rennen, koersen, vegen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
| 25614 |
vocht waarmee het brood wordt gewassen |
water:
water (Q012p Rekem)
|
Op grond van de vraagstelling in N 29, 51 ("Waarmee wordt het brood, nadat het uit de oven is gehaald, gewassen?") vielen de antwoorden uiteen in benamingen voor een "vloeistof" en benamingen voor "borstel" of "lap". De opgaven zijn daarom gesplitst in twee lemmata. Het opgegeven woordtype "aardappelmeel" is niet opgenomen, omdat het op een vaste substantie duidt. Volgens de informant van Q 187a bestaat de "wieks" uit water en zetmeel. [N 29, 51]
II-1
|
| 18217 |
vod |
lommel:
lomel (Q012p Rekem),
loͅmələ (Q012p Rekem)
|
Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)] || vodden, lompen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
| 21396 |
voddenkoopman |
voddenman:
ps. omgespeld volgens Frings.
voͅdəmoən (Q012p Rekem)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 33229 |
voederbieten |
kroten:
krōtǝ (Q012p Rekem),
krūtǝ (Q012p Rekem),
krǭtǝ (Q012p Rekem)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
| 21958 |
voederen |
voeren:
vōrǝ (Q012p Rekem)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.]
I-11
|
| 20483 |
voedsel |
eten:
êêətə (Q012p Rekem),
voedsel:
fo:tsel (Q012p Rekem)
|
dat is krachtig voedsel [ZND 28 (1938)] || voedsel; Hoe noemt U: Al wat tot voeding kan dienen, al wat men eet (kost, vreet, knibbel, inslag, mast, eten, eet, spijs, bik, aas, voedsel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 30158 |
voeger |
voeger:
vōgǝr (Q012p Rekem)
|
De arbeider die op de bouwplaats de voegwerkzaamheden verricht. [N 30, 3b; monogr.]
II-9
|
| 30168 |
voegkrabber |
krabber:
krabǝr (Q012p Rekem)
|
IJzeren haak met handvat waarmee voegen worden uitgekrabd. Zie ook afb. 49b. Van Houcke (pag. 423) merkt over de 'voegkrabber' op: ø̄Dient om de voegen open te maken opdat het voegwerk deugdelijk zij, doordien de mortel dieper in de openstaande voeg kan gestreken worden.ø̄ Voegwerk verwijderen met behulp van het voegijzer werd in P 176 'uitkitsen' ('ātkitsǝ') genoemd. [N 30, 8e]
II-9
|