| 32521 |
verbodemen |
verbodemen:
vǝrbȳǝmǝ (L288a Ospel)
|
Een nieuwe bodem in de mand zetten. [N 40, 70; monogr.]
II-12
|
| 18940 |
verbruien |
begaden:
begaaien (L288a Ospel),
verprutsen:
verprutsj (L288a Ospel)
|
door onoordeelkundige handeling of aanpak bederven [verpeuteren, verbruien, verknoeien] [N 85 (1981)] || zwaar in de fout gaan bij een handeling door hem niet of slecht uit te voeren [begaaien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19377 |
verdieping |
stock (d.):
stoͅk (L288a Ospel),
verdieping:
verdeping (L288a Ospel)
|
De verzamelnaam voor een horizontale laag in een huis tussen twee vloeren (verdieping, verdiep, stagie) [N 79 (1979)] || etage, verdieping
III-2-1
|
| 24634 |
verdord |
dood:
± WLD
doeed (L288a Ospel),
dor:
dur (L288a Ospel),
dör (L288a Ospel),
verdord:
± WLD
verdòrdj (L288a Ospel),
verdroogd:
± WLD
verdruugdj (L288a Ospel)
|
dor || Uitgedroogd, dood, gezegd van planten en plantendelen (dor, verpieterd). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 18823 |
verdriet; verdriet doen |
nodigheid:
cf. Weijnen Etymologisch dialectwoorden boek p. 136-137 s.v. noeiïgheid
noeëjichheit (L288a Ospel)
|
verdriet
III-1-4
|
| 34155 |
verdrogen |
verzijen:
verzejǝ (L288a Ospel)
|
Minder melk gaan geven wegens drachtigheid. [N 3A, 72a]
I-11
|
| 23855 |
vereniging die de processiepaaltjes plaatst |
versierders:
verseerders (L288a Ospel)
|
De vereniging of groep die de dag voor de processie de paaltjes (met de processievaantjes) en de rustaltaren plaatst. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
| 19251 |
vergeetachtig |
vergeetachtig:
vergaitaigtig (L288a Ospel)
|
zwak van geheugen, niet goed kunnende onthouden [vergetelijk, vergeetachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19250 |
vergeetachtig persoon |
holkop:
hoôlkop (L288a Ospel)
|
vergeetachtig persoon
III-1-4
|
| 19151 |
vergeten |
vergeten:
vergaete (L288a Ospel)
|
vergeten
III-1-4
|