| 27030 |
in stuiken zetten |
opstuiken:
opstukǝ (L288a Ospel)
|
Het plaatsen van de turven in kleine turfhoopjes. [II, 84b]
II-4
|
| 20252 |
in verwachting zijn |
uittellen:
uuttelle (L288a Ospel)
|
in verwachting zijn
III-2-2
|
| 18812 |
informeren (onoverg.) |
informeren:
informeren (L288a Ospel)
|
inlichtingen inwinnen over iets [zich naar iets erkondigen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 33017 |
ingezaaid land |
toe:
tǫu̯ (L288a Ospel)
|
Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.]
I-4
|
| 33030 |
inkappen, eerste slagen maken met de zicht |
aanmaaien:
ān[maaien] (L288a Ospel)
|
De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f]
I-4
|
| 26877 |
inkrimpen |
ineengedroogd zijn:
(de turf is) enęjngǝdryɛxtj (L288a Ospel),
inklinken:
enkleŋkǝ (L288a Ospel),
krimpen:
krømpǝ (L288a Ospel)
|
Het door drogen inkrimpen van de baggerbrij. [I, 109e]
II-4
|
| 21414 |
inktpot |
inktpot:
inkpot (L288a Ospel)
|
inktpot [DC 14 (1946)]
III-3-1
|
| 26785 |
inkuilen |
inkuilen:
enkule (L288a Ospel),
enkūlǝ (L288a Ospel)
|
Begin maken bij het turfsteken. [I, add.] || De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5, II-4
|
| 19524 |
inmaakpot |
moeston:
mōston (L288a Ospel),
roompot:
roͅu̯mpoͅt (L288a Ospel),
algemeen
rōēmpot (L288a Ospel)
|
grote aarden inmaakpot || kruik, stenen ~; inventarisatie benamingen (gistkruik); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || zuurkoolvat
III-2-1
|
| 20835 |
inschenken |
inschudden:
Schötj ¯r mich nog mer eînen in
inschödde (L288a Ospel),
schudden:
Hae schödje-n-¯m um wi-j niks
schödde (L288a Ospel)
|
inschenken || inschenken, uitgieten, schudden
III-2-3
|