| 26222 |
hals van de as |
baan:
baan (L288a Ospel)
|
Het gedeelte van de molenas dat op het metalen of hardstenen lager rust of draait. In geval van een houten as werd dit gedeelte vaak versterkt met smalle stroken ijzer, die in de lengterichting van de as werden aangebracht en waaromheen weer metalen banden werden bevestigd om het geheel bijeen te houden. Zie ook afb. 45 en de toelichting bij het lemma ɛlemmersɛ.' [N O, 10i; A 42A, 6]
II-3
|
| 26234 |
halssteen |
baansteen:
bānstęjn (L288a Ospel)
|
Het lager van steen of pokhout waarop de hals van de molenas draait. Zie ook afb. 17. [N O, 28a; A 42A, 4]
II-3
|
| 33927 |
halster |
halfter:
hɛlftǝr (L288a Ospel)
|
Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-11
|
| 25225 |
halve maan, eerste kwartier |
eerste kwartier:
ierste keteer (L288a Ospel),
manenschijn:
maone schien (L288a Ospel),
wassende maan:
wassendje maon (L288a Ospel)
|
schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 26999 |
halve roe |
grote roe:
gruǝtǝ rōj (L288a Ospel),
halfroe:
halfrōj (L288a Ospel)
|
[H, 63f]
II-4
|
| 29826 |
halve steen |
klezoortje:
klɛts˱yrkǝ (L288a Ospel)
|
Een in de breedterichting doormidden geslagen metselsteen of een baksteen van dit formaat die machinaal is vervaardigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdrieklezoorɛ.' [N 31, 19a; monogr.]
II-8
|
| 23759 |
halve zondag |
halve zondag:
halve zondjig (L288a Ospel)
|
Een "halve zondag", een feestdag zonder mis, bijvoorbeeld Koninginnedag (planken zondag). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
| 20820 |
ham, hesp |
hesp:
he(e)sp (L288a Ospel),
Di-j hésp hingtj nog te ruîke inne schouw
hésp (L288a Ospel),
hespenschink:
hespeschînk (L288a Ospel),
hespensvlees:
heespesvleîs (L288a Ospel)
|
ham
III-2-3
|
| 17659 |
hand |
hand:
hanjd (L288a Ospel)
|
hand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 18903 |
handeling |
gang:
eige geng gaon (L288a Ospel)
|
een op zichzelf staande, niet werktuigelijke verrichting, een handeling [gangen, gang, daad] [N 85 (1981)]
III-1-4
|