| 24260 |
uil |
uil:
uil (K315p Oostham)
|
uil [Willems (1885)]
III-4-1
|
| 32722 |
uit de voor schieten |
deruit schieten:
dǝrø̜t sxītǝ (K315p Oostham)
|
Als men bij het ploegen op een hard voorwerp (b.v. een steen) stoot, of als men met name bij een voetploeg de staart niet vast of niet goed recht houdt, kan de ploeg uit de voor schieten: het ploeglichaam belandt dan in de vorige voor. [JG 1a;N 11A, 124b]
I-1
|
| 32709 |
uiteenploegen |
afslagen:
áfslǭgǝ (K315p Oostham),
uiteenrijden:
ø̜tīǝnręi̯ǝ (K315p Oostham)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
| 26705 |
uitgeveende grond |
ontveende grond:
ontveende grond (K315p Oostham)
|
Grond of plek waaruit het veen is weggehaald. [N 27, 18c]
II-4
|
| 17854 |
uitglijden |
uitschuiven:
ötshōͅvən (K315p Oostham)
|
uitglijden [ZND 24 (1937)]
III-1-2
|
| 32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ø̜tkōmǝn (K315p Oostham)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
| 21391 |
uitleggen |
breder maken:
breder maken (K315p Oostham)
|
Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW]
II-7
|
| 22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
kiezen:
we zullen ieest es kiezen (K315p Oostham),
opgooien:
upgoen (K315p Oostham),
tellen:
(we zullen ieest es tellen) (K315p Oostham),
treden:
treeən (K315p Oostham),
uitkomen:
we zulle iest eutkome (K315p Oostham)
|
Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
| 21445 |
uitschelden |
uitschijten:
iemand ətscheiten (K315p Oostham)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
| 32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ø̜tspanǝ (K315p Oostham),
ø̜tspanǝn (K315p Oostham)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|