| 29920 |
metselaar |
metser:
mę ̞tsǝr (K315p Oostham)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
| 29921 |
metselen |
metsen:
mɛtsǝn (K315p Oostham),
metseren:
mɛtsǝrǝn (K315p Oostham)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
| 32088 |
meubelmaker |
meubelmaker:
mø̄bǝlmǭkǝr (K315p Oostham)
|
Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.]
II-12
|
| 20123 |
miauwen |
lollen:
Als ze heet zijn
loͅlə (K315p Oostham),
miauwen:
miauə (K315p Oostham)
|
miauwen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
| 24901 |
middag (s middags) |
noen:
nōēn (K315p Oostham),
s achternoens:
sachtenoens (K315p Oostham)
|
in de namiddag [ZND 34 (1940)] || middag [RND]
III-4-4
|
| 17839 |
middagdutje doen |
dutje doen:
eͅn dytjö dūn (K315p Oostham),
een uiltje vangen:
ən ølijə vaŋən (K315p Oostham)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
| 33785 |
middendeel van het paard |
romp:
romp (K315p Oostham)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
| 31586 |
middennaafbanden |
dombanden:
dombãnt (K315p Oostham),
dombān (K315p Oostham
[(enk -bánt)]
)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
| 24352 |
mier |
muurzeik:
mūzaïken (K315p Oostham),
ook in ZND 08, 152a
my(3)̄rzāk (K315p Oostham)
|
mier [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
| 24353 |
mijt |
mot:
mot (K315p Oostham)
|
mijt [Willems (1885)]
III-4-2
|