| 33355 |
voorstaldeur |
koestaldeur:
[koestaldeur] (Q033p Oirsbeek)
|
De deur van de voorstal, de gebruikelijke toegang voor personen tot de stal, waardoor tevens het groenvoer naar binnen wordt gebracht. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (koestaldeur), (staldeur) en (stalpoort) het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3). [N 5A, 34b en 53b; add. uit N 5A, 53c]
I-6
|
| 32740 |
voorste keerstrook |
ondenvoordel:
o ̝ŋǝ[voordel] (Q033p Oirsbeek)
|
De wendakker die aan de akkeringang of aan de weg ligt of het dichtst bij huis gelegen is. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 51a; N 11A, a; A 33, 5]
I-1
|
| 33975 |
voorstrengen |
voorzeel:
vø̄rzēl (Q033p Oirsbeek),
voorzeels:
vøyrzēl (Q033p Oirsbeek)
|
Aanvulling van het lemma voorstrengen in wld I.10: strengen waar het voorste van twee ingespannen paarden mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. [N 17, 27] || Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62]
I-10, I-13
|
| 23333 |
voorteken |
voorteken:
veurteeke (Q033p Oirsbeek)
|
voorteeken [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 34166 |
voortijdig een levend kalf ter wereld brengen |
voor (haar/de) tijd kalven:
vø̄r dǝn tīt gǝkau̯ft (Q033p Oirsbeek)
|
[N 3A, 41b]
I-11
|
| 34015 |
vooruit |
ju:
jø̜ (Q033p Oirsbeek),
vooruit:
vørut (Q033p Oirsbeek)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|
| 27571 |
vooruitbetaling op het loon |
voorbetaling:
vȳrbǝtāleŋ (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
[N 95, 974; N 95, 973]
II-5
|
| 25097 |
vooruitkomen, vorderen |
avanceren:
avancerə (Q033p Oirsbeek),
vooruitgaan:
veuroet gaon (Q033p Oirsbeek),
vooruitkomen:
veuroet komme (Q033p Oirsbeek),
wijder komen:
wiejerkomme (Q033p Oirsbeek)
|
vooruitkomen [avanceren, vorderen, plakken, plakmaken, verkuvereren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 33853 |
vooruittrappen |
schuppen:
šø̜pǝ (Q033p Oirsbeek),
trappen:
trapǝ (Q033p Oirsbeek)
|
De meeste woorden in dit lemma komen ook in het volgende lemma voor. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
| 17673 |
voorvoet |
voorste deel van de voet:
veuusjte deel van de voot (Q033p Oirsbeek)
|
voet: voorste deel van de voet [vurvoet] [N 10 (1961)]
III-1-1
|