| 33159 |
aardappel |
aardappel:
ęrǝpǝl (L216p Oirlo)
|
Solanum tuberosum L. De algemene benaming voor het gewas en het produkt. Voor het lemma Aardappel is, naast de vragenlijsten voor het enkelvoud, ook gebruik gemaakt van opgaven voor het meervoud en voor samenstellingen. Voor vormen als jappel, jarpel, jatappel, ja(r)dappel is geen afzonderlijk type geconstrueerd. Ze zijn ondergebracht bij het type aardappel. Elper is opgevat als een metathesis-vorm van de variant erpel; en zo is ook jalper een metathesis van jarpel, zoals kelver voorkomt naast kervel en zulker naast zurkel. Indien niet uitdrukkelijk aangegeven, is het voor de varianten van de typen crompîre en grompeer niet uit de opgaven zelf op te maken of deze eind- dan wel begin-accent hebben. Volgorde in het type aardappel (V staat voor een klinker): 1. -rdVp- (-rtVp-) 2. -dVp- (tVp-) 3. -rVp- 4. -rp- (-rǝp-) 5. -p-. [N 12, 1-4; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17; L 1, a-m; L 1 u, 120; L B2, 354; L 2, 14; L 32, 4; L 34, 8; L 35, 77; L 43, 8; Lu 1, 17; R 3, 27; S 1; Gwn 9, 1; monogr.; add. uit N 18, 64; N M, 15-18; A 21, 1f]
I-5
|
| 20538 |
aardappelen stampen |
fijnstampen:
fien stampe (L216p Oirlo),
kneden:
kneje (L216p Oirlo)
|
stampen; Hoe noemt U: Fijnmaken van b.v. aardappelen (deisteren, moezelen, moezen, britsen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 33165 |
aardappelloof |
loof:
lǫuf (L216p Oirlo)
|
De bladeren van de aardappelplant. Ze worden na de oogst bijeengeharkt en verbrand; zie het lemma Aardappelloof Verbranden. Het regelmatig bepalend deel aardappel-, als eerste element in samenstellingen, is hier weggelaten. Bij het woordtype stro geeft de zegsman van L 386 op: "als het droog is". [N 12, 6; JG 1a, 1b, 2c; L 1, a-m; L 30, 34a; S 22; monogr.]
I-5
|
| 32560 |
aardappelmand |
aardappelmandje:
ē̜rpǝlǝmɛntjǝ (L216p Oirlo)
|
Uit grauwe wissen vervaardigde mand met twee oren, waarin aardappels bewaard of vervoerd worden. Zie ook het lemma ɛaardappelmandɛ in wld I.5, pag. 41. Het materiaal dat in dit lemma is opgenomen, vormt een aanvulling daarop.' [N 40, 38; N 40, 94; N 40, 95; N 40, 96; N 40, 97; N 40, 110; N 40, 111; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
| 20779 |
aardappelpannenkoek |
rijfkoek:
riēfkoēk (L216p Oirlo)
|
aardappelkoek
III-2-3
|
| 20606 |
aardappelpuree |
aardappelenprut:
ps. invuller twijfelt over dit antwoord!
erpele-prut (L216p Oirlo),
puree:
puree (L216p Oirlo)
|
puree [stamp, stoemp] [N 38 (1971)]
III-2-3
|
| 20899 |
aardappels schillen |
schillen:
aerpel schelle (L216p Oirlo)
|
het schillen van aardappelen
III-2-3
|
| 20795 |
aardappelsalade |
aardappelsalade:
koude gekookte aardappelen, gesneden in schijfjes of blokjes, waarna deze vermengd worden met azijn, olie, peper en zout
aerpelslaaj (L216p Oirlo),
koude schotel:
kâldeschòttel (L216p Oirlo)
|
aardappelsalade || huzarensalade
III-2-3
|
| 33482 |
aardbei |
aardsbeer:
ertsbêr (L216p Oirlo),
erz-baer (L216p Oirlo),
eͅrdsbeͅr (L216p Oirlo),
aardsbes:
erdsbees (L216p Oirlo)
|
[DC GV (1935) M]aardbei [SGV (1914)] || De bekende, fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant (aadbissem, aardbeer, aardbees, jaarbees, aardbezie, freis). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 20735 |
aardbeienvlaai |
aardberenvlaai:
Syst. WBD
erzbaerevlaaj (L216p Oirlo)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|