| 33592 |
toekruid, algemeen |
gekruid:
gekruuje (L216p Oirlo),
specerij:
specerije (L216p Oirlo)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 22547 |
toepen (kaartspel) |
toepen:
toepe (L216p Oirlo)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 21438 |
toeslag |
opgeld:
ôpgaeld (L216p Oirlo)
|
het geld wat men voor kosten boven de koopprijs moet betalen op een veiling [onraad, ongeld, kavelgeld, herengeld, beugelgeld, toeslag] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 19261 |
toestemming |
mogen:
gej meugt dat van mien part (L216p Oirlo),
verlof:
verlof kriege (L216p Oirlo)
|
goedkeuring om iets te mogen doen [toestemming, konsent] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19663 |
toilet |
huisje:
Iemes dén \'t huËske schónhildt, zet duk mieër uut, as de riekste stinker dén \'t smerreg mikt Van aermoej nog génaens nor \'t huËske ho‰ve: zeer arm zijn
huūske (L216p Oirlo),
plee:
plee (L216p Oirlo),
poepdoos:
poepdoeës (L216p Oirlo),
ton:
Ik mòt iefkes op de tón Die femille kunde baeter òp de tòn hebbe as án de toffel: gezegde voor mensen die bekend staan als profiteurs bij het eten
tòn (L216p Oirlo)
|
spottende benaming voor w.c. || toilet || w.c., plee || w.c., toilet
III-2-1
|
| 19577 |
toiletborstel |
w.c.-borstel:
w.c.-borstel (L216p Oirlo)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 21380 |
tol betalen |
tol betalen:
tol betalen (L216p Oirlo)
|
tol betalen [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 21215 |
tolboom |
barrier (<fr.):
brier (L216p Oirlo)
|
de boom waarmee de weg kan worden afgesloten op de plaats waar men tol moet betalen [barrier, brier] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 21381 |
tolgaarder |
barrierbaas:
burierbaas (L216p Oirlo),
brugwachter:
brugwachter (L216p Oirlo)
|
de beambte die tol [bijv. bij een brug] in ontvangst moet nemen [brierman, commies, tolbaas, tolgaarder] [N 90 (1982)] || tolgaarder [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 17859 |
tollen |
ronddraaien:
roond drèje (L216p Oirlo)
|
Tollen: draaien als een tol (trijzelen, bollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|