| 17677 |
knie |
knie:
kneej (L427p Obbicht)
|
knie [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 34221 |
knieband voor een stier of kalf |
knieband:
knējbanjtj (L427p Obbicht)
|
IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.]
I-11
|
| 23369 |
knielbankje |
bankje:
benkske (L427p Obbicht)
|
Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 23536 |
knielen |
op de knien gaan zitten:
op de kneeje gaon zitte (L427p Obbicht)
|
Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 18874 |
kniezen |
kniezen:
knieze(n) (L427p Obbicht)
|
kniezen [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 17920 |
knijpen |
knijpen:
kniepe (L427p Obbicht),
pitsen:
Ergens met de vingers tussen komen
pitsje (L427p Obbicht)
|
knellen [SGV (1914)] || nijpen [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 18151 |
knikkebenen |
sloffen:
sjloffe (L427p Obbicht)
|
lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 22363 |
knikker |
huif:
(h)uuf (L427p Obbicht)
|
knikker [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 22361 |
knikkeren |
schieten:
sjeete (L427p Obbicht)
|
Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)]
III-3-2
|
| 22820 |
knikkertermen |
alles:
(een der medespelers bedingt daarmee alle mogelijke gunstige omstandigheden voor zijn schot of worp).
alles! (L427p Obbicht),
doosje gooien:
(= in een kuiltje).
deske goijen (L427p Obbicht),
inkje schieten:
(= knikkers uit vierkantjes schieten).
ingke sjeete(n) (L427p Obbicht),
leg eens bij:
(waag een kansje mee (bij het "deske goijen").
lèk ⁄ns bie! (L427p Obbicht),
om kunnen:
(= ik kan twee knikkers met mijn vingers "bespannen"of "bereiken".
ich kan ⁄um (L427p Obbicht),
tikken:
(= tegen de muur).
tikken (L427p Obbicht)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|