| 19574 |
drinkglas |
bierglas:
beerglaas (L322a Nunhem)
|
drinkglas zonder voet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 33672 |
drinkkuil in de wei |
sprong:
sprø̜ŋk (L322a Nunhem)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
| 20564 |
droesem |
droesem:
droesem (L322a Nunhem)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 33701 |
droge plekken in moeras |
bult:
bø̜ljtj (L322a Nunhem)
|
Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9]
I-8
|
| 20507 |
dronkaard |
zatlap:
zaatlap (L322a Nunhem)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20635 |
dronken |
een stuk in de kloten:
ei stjuk in die klóóte (L322a Nunhem),
een stuk in de reet:
ei stjuk in die reet (L322a Nunhem),
een stuk in de vaan:
ei stjuk in die vaan (L322a Nunhem)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
| 20622 |
dronken zijn |
hem goed gestreken hebben:
um good gestreeke höbbe (L322a Nunhem),
hem schoon om hebben:
um sjoon om hubbe (L322a Nunhem),
iets ander gehad hebben als keuls water:
NB: köls: (vroeger) sluiting van limonadeflesjes
hae haet get anges gegad als kölse water (L322a Nunhem),
kaffer zijn:
hae is kaffer (L322a Nunhem)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
| 25232 |
droog blijven |
droog blijven:
drêûg blieve (L322a Nunhem),
t blijft over]:
’t drieft ēūver (L322a Nunhem)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 29718 |
droogplaats |
baan:
bān (L322a Nunhem
[(8 slagen: slē̜x dat wil zeggen 8 vormelingen naast elkaar)]
)
|
Het gedeelte van de steenbakkerij waar de vormelingen werden omgeslagen om te drogen tot ze hanteerbaar waren. De droogplaats werd voor de campagne gëgd, zonodig met zand opgevuld en met een verzwaard raamwerk gesleept, zodanig dat het oppervlak naar de kanten licht afhelde. Vervolgens werd het geheel gewalst - Geuskens, pag. 97. Drie meter breedte van de baan werd in Q 17 een zats (zats) genoemd. Was zoɛn stuk volgelegd, dan werd de vormtafel verplaatst. Zie ook het lemma ɛomzettenɛ.' [N 98, 95; monogr.]
II-8
|
| 29715 |
droogrekken |
rekken:
rę ̞kǝ (L322a Nunhem)
|
Constructie van latten met een overkapping, waarin de plankjes met vormelingen werden opgeborgen om te drogen. Zie ook afb. 23. [monogr.; N 98, 95]
II-8
|