| 22716 |
verschillende knikkerspelen: bikkelen |
bikkelen:
#NAME?
biegele (L322a Nunhem)
|
Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)]
III-3-2
|
| 34233 |
verse koe |
verse koe:
vǫršǝ kuw (L322a Nunhem),
verse vaars:
vǫršǝ vē̜rs (L322a Nunhem)
|
Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60]
I-11
|
| 18242 |
versiersel |
sier:
seer (L322a Nunhem)
|
voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
| 18226 |
versleten |
kaal:
kaal (L322a Nunhem),
versleten:
versjlete (L322a Nunhem)
|
door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
| 18797 |
verstand |
kopje:
ei köpke ophöbbe (L322a Nunhem),
verstand:
verstandj (L322a Nunhem)
|
een goed verstand hebben; zijn verstand goed gebruikend [bezouwig, redelijk, radelijk] [N 85 (1981)] || het vermogen goed, helder te denken [verstand, bewijs, bewoud, vernuft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 34235 |
verstopte speen |
stop:
(mv)
stø̜p (L322a Nunhem)
|
Speen waaruit wegens verstopping geen melk komt. [N 3A, 67a]
I-11
|
| 32577 |
verteerde mest |
korte mest:
kortǝ [mest] (L322a Nunhem),
kǫrtǝ [mest] (L322a Nunhem)
|
De termen in dit lemma zijn voor het merendeel van toepassing op mest die lange tijd het onderste of het binnenste deel van de mesthoop heeft gevormd en daardoor goed verteerd is: mest van hoge kwaliteit, die gemakkelijk in kleine delen uiteenvalt. Het onderste uit de mestkuil is vaak zo brokkelig dat het niet met de riek kan worden opgenomen. Deze mest wordt veelal als weidemest gebruikt. Voor sommige termen zie men dan ook het lemma compost. De termen aan het einde van het lemma hebben betrekking op oude, uitgedroogde mest die zijn kwaliteit grotendeels verloren heeft. [N M, 10a; N 11, 27 add.; N 11A, 4a + 4c + 36 + 37; JG 1a + 1b add; div.]
I-1
|
| 33454 |
vertikale paal in een poort |
stijpel:
štīpǝl (L322a Nunhem)
|
Een rechtstaande, uitneembare paal in het midden van een poort, waartegen de beide poortvleugels gesloten kunnen worden. Deze paal is aan de bovenzijde meestal verankerd achter een gebogen stuk ijzer, aan de onderzijde in een gat. De paal wordt weggenomen als de poort helemaal geopend moet worden. De paal is onbekend in een groot aantal plaatsen. Door functionele overeenkomst kunnen de benamingen ook wel gebruikt worden voor andere soorten sluitbalken (zie deze lemmata). Zie ook afbeelding 18.g bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42e; N 5, 104; A 49, 4; add. uit N 5A, 93c]
I-6
|
| 19304 |
vertrouwen |
vertrouwen:
vertroewe (L322a Nunhem, ...
L322a Nunhem)
|
iemand of iets betrouwbaar achten [vertrouwen, trouwen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
| 18928 |
vervelend werk |
geneuk:
genêûk (L322a Nunhem)
|
vervelend, peuterig werk [geneuk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|