| 29716 |
rekken |
afdragen:
ā.f˱drā.gǝ (L322a Nunhem)
|
De steenplanken in de droogrekken schuiven. [monogr.]
II-8
|
| 29717 |
rekkers |
afdragers:
ā.f˱drē̜.gǝrs (L322a Nunhem)
|
Arbeiders die de steenplankjes in de rekken schuiven. [monogr.]
II-8
|
| 21358 |
rente |
interest:
intrest (L322a Nunhem)
|
Rente [intrest?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 20559 |
rest in het glas |
klatsje:
kletske (L322a Nunhem)
|
restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 24230 |
restant vogels |
brilduiker:
brilduiker: wit en zwarte eend, de woerd heeft een ronde witte veer naast zijn oog; het wijfje is grijs met bruine kop (brilduiker, duikelder)
brilduuker (L322a Nunhem),
krooneend:
krooneend: eend met grote roodbruine kop en een rode snavel; het wijfje heeft slechts een bruine kop (krooneend, kroonkop)
kroeën-aenj (L322a Nunhem),
pijlstaart:
pijlstaart (56 bruine kop; witte nek; puntstaart; meest op trek
pielsjtert (L322a Nunhem),
pielstjert (L322a Nunhem)
|
brilduiker [N 83 (1981)] || krooneend [N 83 (1981)] || pijlstaart [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (L322a Nunhem)
|
das [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
| 18085 |
reumatiek |
vliegende gicht:
vlegendje gicht (L322a Nunhem)
|
Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 20633 |
reuzel, bladvet |
veer:
vaer (L322a Nunhem)
|
Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 17655 |
rib |
rib:
rub (L322a Nunhem)
|
rib, ribben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 32583 |
riek, mestriek |
drietander:
drii̯tɛnjǝr (L322a Nunhem),
riek:
rēk (L322a Nunhem
[(vier of vijf of soms drie)]
),
viertander:
vērtɛnjǝr (L322a Nunhem),
vijftander:
vīftɛnjǝr (L322a Nunhem)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|