| 29029 |
goed passen |
goed passen:
gōt pasǝ (Q197p Noorbeek)
|
Goed zitten of passen, gezegd van een kledingstuk. [N 62, 26a; MW]
II-7
|
| 34120 |
goede vleeskoe |
schone koe:
šun kō (Q197p Noorbeek)
|
Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b]
I-11
|
| 33024 |
goede- opbrengst geven |
(goed) schieten:
šētǝ (Q197p Noorbeek)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|
| 22657 |
goedkoopste rang in een schouwburg |
engelenbak:
igelebak (Q197p Noorbeek)
|
De goedkoopste rang in een schouwburg [uilekot]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
| 18954 |
goedzak |
goed mens:
good miens (Q197p Noorbeek),
goede ziel:
goj zièl (Q197p Noorbeek),
lobbes:
(N.).
lobbes (Q197p Noorbeek)
|
een persoon die altijd goed handelt en goed is voor andere mensen [goedzak, godsblok] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 24538 |
gom |
gom:
ideosyncr.
gom (Q197p Noorbeek),
gum (Q197p Noorbeek)
|
De kleverige, doorschijnende vloeistof die uit spleten of insnijdingen in sommige bomen vloeit en in de lucht hard word; deze stof is i.t.t. hars niet oplosbaar in alcohol of ether gom, plek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 17903 |
gooien |
bruien:
bruuje (Q197p Noorbeek),
brūje (Q197p Noorbeek),
smijten:
smīēte (Q197p Noorbeek)
|
gooien [goesje] [N 38 (1971)] || gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)]
III-1-2
|
| 30581 |
goudbrons |
verguldsel:
vǝrgøltsǝl (Q197p Noorbeek)
|
Goudkleurig verfpoeder. [N 67, 10a; monogr.]
II-9
|
| 20071 |
goudsbloem |
goudbloem:
goadblómme (Q197p Noorbeek)
|
Goudsbloem (calendula officinalis). Grote oranjekleurige bloemen. Bijna alle vruchten zijn sikkelvormig gekromd. Gekweekt, ook in blekere kleuren en vaak verwilderd. Bloeitijd van mei tot november (gauwbloem, goudbloem, dodbloem). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
| 21714 |
gouverneur |
gouverneur (<fr.):
goeverneur (Q197p Noorbeek),
gouverneur (Q197p Noorbeek)
|
de officiële vertegenwoordiger van de koningin [koning] in een provincie [commissaris, gouverneur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|