| 34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
vol rind:
vǫl rent (Q197p Noorbeek),
vǭl rēnt (Q197p Noorbeek)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|
| 34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
germ (Q197p Noorbeek)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
| 34308 |
vrouwelijk varken |
kriem:
krēm (Q197p Noorbeek)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gǭs (Q197p Noorbeek)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
| 19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moer:
moor (Q197p Noorbeek)
|
teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)]
III-2-1
|
| 34556 |
vrouwelijke kalkoen |
schroethoen:
šrūthōn (Q197p Noorbeek)
|
[A 6, 3b; L 1, 113; monogr.]
I-12
|
| 20124 |
vrouwelijke kat |
moer:
moor (Q197p Noorbeek),
poes:
ideosyncr.
poes (Q197p Noorbeek)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke kat (moederkat, kattin, poes) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
| 34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (Q197p Noorbeek),
hoen:
hōn (Q197p Noorbeek)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 23362 |
vrouwenkant |
vrouwluikant:
vroluj-kaant (Q197p Noorbeek),
vrouwluizijde:
vroluj-ziej (Q197p Noorbeek)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 24515 |
vrucht zetten |
aanzetten:
aanzette (Q197p Noorbeek),
vrucht maken:
ideosyncr.
vrucht make (Q197p Noorbeek),
vrucht maken (Q197p Noorbeek)
|
Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|