| 24834 |
stuifmeel |
stuifmeel:
stuifmeel (Q197p Noorbeek)
|
Het eiwitten- en vettengedeelte van het bijenvoedsel. Het wordt door de haalbijen uit de mannelijke geslachtsceldragers van een plant gehaald. [N 63, 43a; Ge 37, 143]
II-6
|
| 28541 |
stuifmeelkrans |
stuifmeelplank:
štø̜jfmēlplāŋk (Q197p Noorbeek)
|
De groep cellen op een raat waarin het stuifmeel wordt opgeslagen. [N 63, 46b]
II-6
|
| 22362 |
stuiken |
stuiken:
in een kuiltje
stoeke (Q197p Noorbeek)
|
Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)]
III-3-2
|
| 18061 |
stuipen |
stuipen:
hèt de stuupe (Q197p Noorbeek),
stuupe (Q197p Noorbeek)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 33643 |
stuk grond |
lap grond:
lap grond (Q197p Noorbeek),
perceel:
perceel (Q197p Noorbeek),
stuk land:
stuk land (Q197p Noorbeek)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
| 33712 |
stuk onontgonnen grond |
band:
bē̜net (Q197p Noorbeek)
|
Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254]
I-8
|
| 34023 |
stuks -vee |
stuk (vee):
stø̜k (Q197p Noorbeek),
stuks (vee):
stø̜ks (Q197p Noorbeek)
|
Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2]
I-11
|
| 18929 |
stuntelen |
haspelen:
(N.).
haspele (Q197p Noorbeek),
taperen:
tapere (Q197p Noorbeek)
|
moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 33230 |
suikerbiet |
suikerkroot:
sukǝrkrōt (Q197p Noorbeek)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
| 20785 |
suikerbrood |
plats:
plats (Q197p Noorbeek),
suikerbrood:
soekerbroed (Q197p Noorbeek)
|
brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)]
III-2-3
|