| 19421 |
smeulen |
ameren:
aomere (Q197p Noorbeek),
gloeien:
gleujen (Q197p Noorbeek)
|
Zacht, langzaam branden zonder vlammen (smeulen, gloeien, veunzen, vrenzen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 21728 |
smokkelen |
smokkelen:
smoekele (Q197p Noorbeek)
|
verboden goederen, of goederen waarover rechten betaald moeten worden heimelijk over de grens brengen [lörzen, maroderen, smokkelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 23497 |
smokkelkruis |
kruis:
kruus (Q197p Noorbeek)
|
Een veldkruis in de buurt van een grensovergang [smokkelkruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 29118 |
snaar |
touw:
touw (Q197p Noorbeek)
|
Elk der beide rolronde, zeer smalle koorden of banden of riemen die dienen om de beweging van het drijfwiel over te brengen op vleugel en klos. Volgens de informant van L 291 loopt de snaar dubbel over het vliegwiel en een grote of kleine schijf aan de vleugel. Hierdoor loopt de vleugel langzamer rond de klos, zodat het garen opgewonden wordt. [N 34, B2; N 34, B3]
II-7
|
| 21552 |
snauwen |
snauwen:
snauwe (Q197p Noorbeek)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 19361 |
snauwen, grauwen |
grommen:
gromme (Q197p Noorbeek),
snauwen:
sjnauwe (Q197p Noorbeek),
snauwe (Q197p Noorbeek)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] || grauwen: Je hoort hem de hele dag snauwen en - [DC 35 (1963)] || snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
| 24244 |
snavel |
bek:
bek (Q197p Noorbeek),
bék (Q197p Noorbeek)
|
snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
| 32880 |
snede van het blad van de zeis |
het scherp:
šɛ.rǝp (Q197p Noorbeek),
snit:
šnit (Q197p Noorbeek)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
| 24714 |
sneeuwbes |
belletjesboom:
ideosyncr.
belkes-baom (Q197p Noorbeek),
belletjesstruik:
ideosyncr.
belkes-schtroek (Q197p Noorbeek)
|
De vruchtjes van deze struik (appeltje, witappeltje, klasballeke, baffel, kraakbes, ei, knetserke, klokkebei). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
ps. of toch omspellen volgens IPA: [sjnÈj\\]?
šni:jə (Q197p Noorbeek)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)]
III-4-4
|