| 23386 |
doopkapel |
doopkapel:
doupkepel (L433p Nieuwstadt)
|
De kapel achter in de kerk, waarin de doopvont zich bevindt en waar de doop voltrokken wordt [doopkapel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 23205 |
doopvont |
doopvont:
doupvont (L433p Nieuwstadt)
|
Het bekken waarin het doopwater bewaard wordt en waarboven het kind ten doop wordt gehouden [doopvont, doopsteen, doofsjtee?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 23387 |
doopwater |
doopwater:
doupwater (L433p Nieuwstadt),
duipwater (L433p Nieuwstadt),
wijnwater:
wienwater (L433p Nieuwstadt),
wijwater:
wiewater (L433p Nieuwstadt)
|
Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 17968 |
door een staand gewas lopen |
banjeren:
banjere (L433p Nieuwstadt)
|
lopen: Door een staand gewas lopen (spolken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 25059 |
door elkaar, verward |
dooreen:
doorein (L433p Nieuwstadt),
in de war:
in de war (L433p Nieuwstadt)
|
niet volgens vaste regels geschikt [ongeregeld, onverschillig] [N 91 (1982)] || op ongeregelde wijze dooreengemengd [verward, verstreuveld] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 18671 |
doordeweekse kleren |
weekse kleren:
waekse kleijer (L433p Nieuwstadt)
|
De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
| 24986 |
doordrenken, nat maken |
nat maken:
naat make (L433p Nieuwstadt)
|
met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 27835 |
doorhouw |
doorslag:
dōršlāx (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits]),
doortocht:
doortocht (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits]),
ophouw:
ophǫw (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een in de koollaag gedreven nauwe verbindingsgang van tijdelijke aard die twee mijngangen met elkaar verbindt. Een doorhouw wordt meestal aangelegd als voorbereiding voor een nieuwe pijler. De breedte van een doorhouw varieert van 2 m tot 2.5 m. Het woordtype "ophouw" duidt een doorhouw aan die vanuit een grondgalerij in opwaartse richting wordt gedreven, terwijl de opgave "afhouw" uit Q 121 op de Domaniale mijn werd gebruikt voor een doorhouw die van een hoger gelegen galerij in de richting van de grondgalerij werd gedreven. In de mijn van Eisden kent men volgens de invuller uit Q 7 daarvoor respektievelijk de termen "montage" en "vallei". [N 95, 182; N 95, 477; N 95, 517; N 95, 478; N 95, 478; monogr.; Vwo 239; Vwo 286; Vwo 528; Vwo 566]
II-5
|
| 24477 |
doorn, stekel |
doornen:
döre (L433p Nieuwstadt)
|
doornen [DC 23 (1953)]
III-4-3
|
| 23738 |
doornenkroon |
doornenkroon:
dörekroon (L433p Nieuwstadt)
|
De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|