| 24230 |
restant vogels |
eend:
krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)
einje (L433p Nieuwstadt),
jonge meelders:
jung mälders (L433p Nieuwstadt),
jonge spreeuwen:
jŭng spreewe (L433p Nieuwstadt),
melderswijf:
mälderswief (L433p Nieuwstadt)
|
jong van de merel [DC 06 (1938)] || jong van de spreeuw [DC 06 (1938)] || krakeend [N 83 (1981)] || vrouwelijke merel [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
| 24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (L433p Nieuwstadt)
|
das [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
| 28039 |
restkool |
restkolen:
rɛstkǭlǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Laura, Julia])
|
Een hoeveelheid kool die, door welke oorzaken dan ook, niet ontgonnen wordt. Het woordtype "kant" werd volgens Lochtman (pag. 190) op de Domaniale mijn nog tot in de jaren 1920-1930 gebruikt. [N 95, 518; monogr.]
II-5
|
| 23674 |
retraite |
retraite (fr.):
retrait (L433p Nieuwstadt)
|
Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 23677 |
retraitehuis |
retraitehuis:
retraitehoes (L433p Nieuwstadt)
|
Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 18085 |
reumatiek |
reumatiek:
rummetik (L433p Nieuwstadt)
|
Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 18265 |
revers |
revers:
rǝvē̜jrs (L433p Nieuwstadt),
revers (fr.):
reveīrs (L433p Nieuwstadt)
|
de omslag van de kraag op de borst (revers?) [N 59 (1973)] || De omslag van de kraag op de borst. [N 59, 124; N 62, 31d; MW]
II-7, III-1-3
|
| 25015 |
ribbel |
ribbel:
rubbel (L433p Nieuwstadt)
|
een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 27793 |
richting |
richting:
rexteŋ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Emma])
|
De te volgen richting bij de aanleg van mijngangen. Volgens de invuller uit Q 121 bestond de "richtung" uit drie verzwaarde touwtjes (schietloden) die in elkaars verlengde aan het dak van de mijngang bevestigd waren. De markeringen werden door de mijnmeter aangebracht. Het woordtype "stonde" (Q 112a, Q 113, Q 117, Q 121, Q 121b, Q 202) is gelijk aan het Duitse "Stunde", dat in de mijnwerkersterminologie een speciale betekenis krijgt (z. RhWB XVIII pag. 938 s.v. "Stunde"). [monogr.; N 95, 846; N 95, 708]
II-5
|
| 27796 |
richtingssnoer, schietlood |
peilsnoer:
pęjlšnowr (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Eisden]),
richtingssnoer:
rexteŋsšnowr (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Domaniale]),
schietlood:
šētlōt (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte richting bepaalt. De schietloden of richtingstouwen worden bevestigd aan meettekens in het dak (MBK II pag. 41). [N 95, 847; N 95, 859]
II-5
|