| 19267 |
onnozel persoon |
dommerik:
dommerik (L433p Nieuwstadt),
ezel:
ēzel (L433p Nieuwstadt),
nozele hals:
neuzele hals (L433p Nieuwstadt),
sul:
sul (L433p Nieuwstadt),
zebedeus:
zebedeius (L433p Nieuwstadt)
|
een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)] || niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)] || zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 22316 |
onnozele-kinderendag |
allerkinderen:
allerkènjere (L433p Nieuwstadt),
nozele-kinderen:
neuzel kinjer (L433p Nieuwstadt)
|
De dag waarop de kinderen zich als vader en moeder verkleden (28 december) [oudvaaierkensdag, vaderkensdag, alderkinderen, onnozele kinderen]. [N 88 (1982)] || Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
| 20922 |
onrijp |
onrijp:
ōnriep (L433p Nieuwstadt)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
| 33535 |
onrijp, onvolgroeid |
onrijp:
ōnriep (L433p Nieuwstadt)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 19278 |
onrustig |
opgeregt (< du.):
opgereig (L433p Nieuwstadt)
|
een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18861 |
onstuimig |
vurig:
vurig (L433p Nieuwstadt)
|
moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 21901 |
ontberen |
arm zijn:
erm zeen (L433p Nieuwstadt)
|
niet hebben waaraan men grote behoefte heeft, ontberen [derven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 20581 |
ontbijt |
eerste koffie, de -:
eeste koffie (L433p Nieuwstadt),
morgenbrood:
murgebrood (L433p Nieuwstadt)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 6 tot 7 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
| 28073 |
ontkoold |
blank:
blaŋk (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Gezegd van een pijler waar alle steenkool uit is verwijderd. In dit lemma zijn alleen de termen voor "ontkoold" opgegeven. Voor de benamingen voor "pijler" zie men het lemma Pijler. [N 95, 532; monogr.]
II-5
|
| 27590 |
ontslag |
ontslag:
øntšlāx (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Het ontslaan uit de dienst, al of niet gedwongen. Zie ook de lemmata Ontslag Krijgen en Ontslag Nemen. [N 95, 998; N 95, 999]
II-5
|