| 21794 |
dulden |
luchten:
luchtə (Q117p Nieuwenhagen),
pruimen:
prŭĭmə (Q117p Nieuwenhagen),
uitstaan:
ōētstāōë (Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 18685 |
dunne sjaal |
sjaaltje:
sjelke (Q117p Nieuwenhagen)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18333 |
dunne zwarte rouwkous |
treursok:
troerzökke (Q117p Nieuwenhagen)
|
kousen, dunne (wollen) ~ [slekke kousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 19311 |
durfal |
een met lef:
innə mit lèf (Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 17837 |
dutje |
dutje:
dutjə (Q117p Nieuwenhagen),
hazenslaapje:
hāāzəsjlöëpkə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 21418 |
duur |
duur:
duuër (Q117p Nieuwenhagen),
dūūr (Q117p Nieuwenhagen),
gepeperd:
gəpééëpərt (Q117p Nieuwenhagen),
prijzig:
prīēzig (Q117p Nieuwenhagen)
|
duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)] || veel kostend, hoog van prijs [duur, dier, duurkopig, duurzaam, durabel, prijzig] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 17895 |
duwen |
duwen:
dèùüjə (Q117p Nieuwenhagen)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
| 21732 |
dwangbuis |
dwangbuis:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
dwángbūūës (Q117p Nieuwenhagen)
|
een op de rug sluitend jasje met lange mouwen om in razernij verkerende krankzin-nigen het gebruik van hun armen te ontnemen [dwangbuis, zotkapootje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 21165 |
dwarsbalk |
biels:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
biĕls (Q117p Nieuwenhagen)
|
de houten, stalen of gewapend betonnen dwarsbalk waarop de rails bevestigd zijn [biels, biel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 23356 |
dwarsbeuk |
dwarsschip:
dwēērsjip (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het dwarsschip, de dwarsbeuk van een kruiskerk [transept?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|