| 23897 |
aartsengel |
aartsengel:
èèëtsingel (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 19283 |
aarzelen |
draaien:
drīēënə (Q117p Nieuwenhagen),
treuzelen:
treuzələ (Q117p Nieuwenhagen),
twijfelen:
twīēfələ (Q117p Nieuwenhagen),
weifelen:
wīēfələ (Q117p Nieuwenhagen)
|
bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 23415 |
absis |
absis (lat.):
de absis (Q117p Nieuwenhagen)
|
De halfronde of meerhoekige uitbouw van het priesterkoor waarin het hoofdaltaar staat [absis]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 23991 |
absolutie |
absolutie (<fr.):
ápselūūsie (Q117p Nieuwenhagen),
zegen:
dr zeën (Q117p Nieuwenhagen)
|
Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 24083 |
abt |
abt:
inne ab (Q117p Nieuwenhagen),
overste:
ēūëvesjte (Q117p Nieuwenhagen),
inne euevesjte (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)] || Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 21717 |
accijns |
accijns (<lat.):
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
áktseins (Q117p Nieuwenhagen)
|
de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 28214 |
accu van petlamp |
accu:
akȳ (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Domaniale])
|
De accu van de petlamp die aan de gordel wordt bevestigd en door middel van een kabel met de petlamp is verbonden. [N 95, 252; monogr.]
II-5
|
| 28215 |
acculoog |
loog:
lōx (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het zuur waarmee de accu van de elektrische lampen is gevuld. [N 95, 254]
II-5
|
| 18854 |
achterdochtig |
achterdochtig:
àgtərdògtig (Q117p Nieuwenhagen)
|
een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 17572 |
achterhoofd |
hinter-kop:
der hingerkop (Q117p Nieuwenhagen)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|