| 20585 |
bakken |
bakken:
bàkkə (Q117p Nieuwenhagen)
|
bakken [RND]
III-2-3
|
| 25546 |
baktrog |
moelde:
molt (Q117p Nieuwenhagen),
mǫlt (Q117p Nieuwenhagen)
|
De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)]
II-1
|
| 20688 |
bal gehakt |
frikadel:
frikkedel (Q117p Nieuwenhagen)
|
Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 18950 |
baldadig (persoon) |
uitgelaten:
ōētgəlāōëtə (Q117p Nieuwenhagen)
|
wild en uitgelaten [schavurig, baldadig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 23866 |
baldakijn |
hemel:
d`r hieëmel (Q117p Nieuwenhagen),
hīēëməl (Q117p Nieuwenhagen)
|
De rechthoekige troonhemel waaronder het H. Sacrament wordt rondgedragen in de processie [Hemel, balkon, draaghemel, himmel]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
| 18605 |
balein |
balein:
berlieng (Q117p Nieuwenhagen)
|
balein uit het korset [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 33427 |
balken van de zolder boven de dorsvloer |
legerhouter:
lē ̞ǝgǝrhōtǝr (Q117p Nieuwenhagen)
|
De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.]
I-6
|
| 20695 |
balkenbrij |
balkenbrij:
balkebrij (Q117p Nieuwenhagen),
panharst:
pannās (Q117p Nieuwenhagen),
poettes:
poētes (Q117p Nieuwenhagen)
|
balkenbrij [Roukens 03 (1937)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 19351 |
balorig |
koppig:
kúppig (Q117p Nieuwenhagen),
kwaad:
kāōët (Q117p Nieuwenhagen)
|
niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 17716 |
balzak |
buidel:
buul (Q117p Nieuwenhagen),
zak:
zak (Q117p Nieuwenhagen)
|
balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1961)]
III-1-1
|