19348 |
zijn tevredenheid betuigen |
stuiten:
stjuute (L294p Neer)
|
zijn tevredenheid betuigen, zijn tevredenheid kenbaar maken [stuiten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19221 |
zijn woede luchten |
vuur spijen:
(vuur).
veur spieje (L294p Neer)
|
zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23360 |
zijpad |
zijpad:
ziepaad (L294p Neer)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
27824 |
zijwand |
karplanken:
kɛrplɛŋk (L294p Neer),
planken (mv.):
plɛŋk (L294p Neer)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
26006 |
zijwanden |
kralplanken:
kralplɛŋk (L294p Neer)
|
Zijkanten van de platte kruiwagen. De meer algemene benamingen zijn terug te vinden onder het lemma zijwand. Het woordtype ruls staat voor een bijzondere soort zijkant, die niet uit planken bestaat, maar uit latjes en die voornamelijk dient voor het vervoer van takken, bladeren en dergelijke. Zie ook het lemma rulskar. [N 18, 98a + add; N G, 53c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
25318 |
zil, maat van 2500 m2 of kwart bunder |
bunder:
boonder (L294p Neer)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 2500 vierkante meter, dat is 1/4 bunder (=10.000 vierkante meter) [zil] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21625 |
zilveren één frank |
frank:
frang (L294p Neer)
|
1 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21624 |
zilvergeld |
zilvergeld:
zilver geldj (L294p Neer)
|
zilveren geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18816 |
zin (lust) |
aard:
aard (L294p Neer),
van zins:
van zins... (L294p Neer)
|
het verlangen om iets te doen [lust, aard, troef, nijd, zin, goesting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20166 |
zindelijk |
proper:
ps. de invuller noteert nog (ô) ergens boven, maar ik weet niet precies waar dat bij hoort of waar het tussen moet!
eï praoper wicht (L294p Neer)
|
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|