| 34297 |
varken |
varken:
vęrkǝ (L294p Neer),
vɛrǝkǝ (L294p Neer)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
| 34298 |
varken (bijzondere namen) |
kuus:
kyš (L294p Neer)
|
In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld]
I-12
|
| 34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
scheuteling:
šø̜̄tǝleŋ (L294p Neer)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
| 33391 |
varkensstal, varkenshok |
stellingen:
štɛleŋǝ (L294p Neer),
varkenskot:
vɛrǝkǝskǫt (L294p Neer)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
| 34368 |
varkenston |
brijtselton:
brītsǝlton (L294p Neer),
varkenstonnetje:
vɛrkǝstønkǝ (L294p Neer)
|
Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.]
I-12
|
| 33393 |
varkenstrog |
voertrog:
vōrtrōǝx (L294p Neer)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
| 20594 |
vast |
knaster:
knaster(?) (L294p Neer),
pompernikkel:
pomperniekel(?) (L294p Neer),
zware patroon:
zoere prengel
zwaore petroan (L294p Neer)
|
doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 18427 |
vaste boord |
boordje:
bèùrdje (L294p Neer),
kraag:
kraag (L294p Neer)
|
kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krøp (L294p Neer)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
| 22648 |
vastenavond |
vastelavond:
fastəloͅ.vənṭ (L294p Neer)
|
vastenavond [RND]
III-3-2
|