| 21829 |
antwoorden |
anderen?:
antjere (L294p Neer)
|
ten antwoord geven [antwoorden, anderen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 20638 |
appelbol |
appelbol:
Syst. WBD Meerv.: appelbul
appelbólle (L294p Neer),
appelenbol:
Syst. WBD
appeleból (L294p Neer)
|
Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 20698 |
appelmoes |
appelenmoes:
appelemoos (L294p Neer),
Syst. WBD
appelemoos (L294p Neer),
appelmoes:
Syst. WBD
appelmoos (L294p Neer)
|
Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] || appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)]
III-2-3
|
| 20744 |
appeltaart |
appeltaart:
Syst. WBD
appeltaart (L294p Neer)
|
Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 20753 |
appeltaartje |
appeltaartje:
Syst. WBD
appeltéértje (L294p Neer),
toeslag:
Syst. WBD
toeslaag (L294p Neer)
|
Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 21848 |
arbeid |
poejakken:
vgl. Venlo Wb. (pag. 217): poejakke, zwoegen.
poejakke (L294p Neer),
werk:
werk (L294p Neer)
|
het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 25272 |
are, maat van 100 m2 |
are:
aare (L294p Neer)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 100 vierkante meter [are] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 33100 |
aren lezen |
zomeren:
zø̜̄mǝrǝ (L294p Neer)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
| 32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (L294p Neer)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
| 18239 |
armband |
armband:
armbandj (L294p Neer),
ermbandj (L294p Neer)
|
band- of ringvormig, gewoonlijk metalen sieraad dat om de arm of pols gedragen wordt [armband, bracelet] [N 86 (1981)]
III-1-3
|