| 24382 |
sprinkhaan |
hooispringer:
hoeëjspringer (L288p Nederweert),
hoeëjsprînger (L288p Nederweert),
hooispringer (L288p Nederweert),
sprinkhaan:
sprînkhaan (L288p Nederweert)
|
sprinkhaan
III-4-2
|
| 17591 |
sproeten |
sproetelen:
sprotele (L288p Nederweert),
sproeten:
sproete (L288p Nederweert)
|
sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 17915 |
sprokkelen |
hout knippen:
Van hout
kneppe (L288p Nederweert)
|
sprokkelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 21007 |
spruiten |
spruitbalken:
spruitbalken (L288p Nederweert)
|
De twee dwarsbalken - een korte en een lange - die door de molenkap lopen en daar aan weerszijden uitsteken. Aan de uiteinden van de spruiten zijn de schoren bevestigd. Zie ook afb. 25 en 26. [N O, 52a; Sche 27; A 42A, 86]
II-3
|
| 33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
mv.
sproête (L288p Nederweert),
spruizelen:
sprözele (L288p Nederweert)
|
spruiten [SGV (1914)]
I-7
|
| 18066 |
spruw |
schuil:
schoel (L288p Nederweert)
|
spruw [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 17910 |
spuiten |
spuiten:
spuuit (L288p Nederweert)
|
spuiten [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 33515 |
staakbonen |
staakbonen:
staâkboeën (L288p Nederweert),
stokbonen:
stòkboṇ (L288p Nederweert)
|
Hoe noemt u: de rank - of stokboon [N 71 (1975)] || stokboon
I-7
|
| 26295 |
staakijzer van de windmolen |
staakijzer:
stākīzǝr (L288p Nederweert
[(id)]
)
|
De rechtstaande spil in de windmolen waaraan aan de bovenzijde het rondsel of de bonkelaar is bevestigd en aan de onderzijde de klauw die in de rijn van de loper past. Zie ook afb. 64.29 en 59. Achter de plaatscode is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer was vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N O, 14i; N O, 14o; A 42A, 14; A 42A, 15; Sche 43; A 42A, 22]
II-3
|
| 17819 |
staan |
staan:
stoan (L288p Nederweert)
|
staan [SGV (1914)]
III-1-2
|