| 34348 |
vlekziekte |
vlekkenvuur:
vlɛkǝvȳr (Q196p Mheer)
|
Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.]
I-12
|
| 24391 |
vliegen, weven van een vlieg |
kiervelen:
kiervele (Q196p Mheer),
rispelen:
rispele (Q196p Mheer),
zweven
rispele (Q196p Mheer)
|
vliegen ve vlieg
III-4-2
|
| 19452 |
vliegenraam, hor |
dradending:
dròòte-deenk (Q196p Mheer)
|
Vlechtwerk van metaaldraad in een raam gevat dat voor een venster wordt gezet om het binnenvliegen van insekten te beletten (hor, horretje, zeef, draad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 22375 |
vlieger |
vlieger:
vleger (Q196p Mheer),
waaierd:
wejjerd (Q196p Mheer),
wèjert (Q196p Mheer)
|
Een vlieger (kinderspeeltuig). [ZND 08 (1925)] || Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || vlieger (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 24773 |
vliegezwam |
champignon:
WLD
zjampeljong (Q196p Mheer)
|
Vliegenzwam: een giftige paddestoel met een melkblanke steel, een helrode tot oranje hoed met witte schubjes, een kraag om de steel en een gerande knol; insekten sterven als zij erop gaan zitten (vliegendood, vliegenkampernoelie, duivelskers). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 28425 |
vlieggat, vliegspleet |
tijllok:
tiǝllōǝk (Q196p Mheer),
tēllōǝk (Q196p Mheer)
|
Opening aan de voorkant van korf en kast waardoor de bijen in en uit kunnen vliegen. Een vlieggat moet niet te hoog van de grond zijn en liefst niet gericht op de koudste windrichting. ''s Winters kan men het vlieggat in de korf dichtmaken met een rolletje stro met wilgebast omwonden. In de moderne kast werkt men met een vlieggatschuif om de vliegspleet af te sluiten. Wat betreft het woordtype "tijlgat" zij opgemerkt dat het woorddeel "tijl" moeilijk eenduidig is te etymologiseren. Bij het kiezen van de woordtypen heeft de redactie de verschillende verklaringen in het midden gelaten. Het grondwoord is ''ijlgat''. Met het voorafgaande lidwoord ''het'' werd de uitspraak door metanalyse ''tijlgat''. Dus ''tijlgat'' is ontstaan uit ''het ijlgat''. Of in dit lemma alle varianten van ''tijl-'' als metanalyse van ''het ijl-'' geīnterpreteerd kunnen worden, blijft echter een vraag. [N 63, 5a; N 63, 10b; N 63, 5b; Ge 37, 15; monogr.]
II-6
|
| 21192 |
vliegtuig |
vliegmachine:
vleegmasjieng (Q196p Mheer)
|
het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 21193 |
vliegveld |
vliegveld:
vleeg-vèèld (Q196p Mheer)
|
het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 24499 |
vlier |
heulenteer:
-
heulentèr (Q196p Mheer),
heulenteerstruik:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
heulenterstroek (Q196p Mheer)
|
vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)] || vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
| 24505 |
vlierbes |
wiemeltjes vd h.:
-
wiemelkes v/d heulentèr (Q196p Mheer)
|
vrucht van de vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|