| 24850 |
gemalen schors |
looi:
eigen spellingsysteem
loeëj (L217p Meerlo)
|
Gemalen schors (looi). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 22441 |
gemaskerd persoon |
vastelavondsgek:
vastelaovesgek (L217p Meerlo)
|
Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 18945 |
gemeen |
gemeen:
gemein (L217p Meerlo),
met lengteteken op de a
gemän (L217p Meerlo),
laag:
lèg (L217p Meerlo),
smerig:
smerrig (L217p Meerlo)
|
gemeen [SGV (1914)] || gemeen, slecht || slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)] || vuil, smerig, gemeen
III-1-4
|
| 21465 |
gemeente |
gemeent:
germēnt (L217p Meerlo)
|
gemeente [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 21718 |
gemeentebelasting |
gemeentebelasting:
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
gemèntebelasting (L217p Meerlo)
|
de belasting die slechts voor één gemeente of stad geldt [octrooi, binnenboek, gemeentelasten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 21705 |
gemeentesecretaris |
secretaris:
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
secretaris (L217p Meerlo)
|
het hoofd van de secretarie [administratie] van een gemeente [griffier, secretaris, sikkeltaris, sik] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 18958 |
gemene vrouw |
kwade prij:
en kwaoj prie (L217p Meerlo),
kwade vrouw:
kwoj vrouw (L217p Meerlo),
tang:
tang (L217p Meerlo)
|
een boze vrouw || een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)] || kwade vrouw
III-1-4
|
| 18814 |
gemoed |
gemoed:
gemōēd (L217p Meerlo),
gevoel:
gevŭŭl (L217p Meerlo)
|
gemoed || het binnenste van de mens als zetel van zijn gevoel [moed, gemoed] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19067 |
gemok |
gepruil:
geproel (L217p Meerlo)
|
gemok [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 18165 |
genezen |
beter:
bèter werre (L217p Meerlo)
|
Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|