| 33288 |
vlasbraak |
braak:
brāk (L217p Meerlo),
zwing:
zweŋ (L217p Meerlo)
|
Toestel om vlasstengels te pletten. De zwing is een langwerpige afgeronde plank met een handvat om de "scheven" (vergelijk het lemma Hede-, Vlas- of Hennepafval) van het vlas los te slaan. [monogr.; add. uit N 48, 16b]
I-5
|
| 17751 |
vlechten |
vlechten:
vlèchte (L217p Meerlo)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
| 24457 |
vleermuis |
vleermuis:
flèèrmōēs (L217p Meerlo),
vlèrmōēṣ (L217p Meerlo)
|
vleermuis [DC 40 (1965)]
III-4-2
|
| 21442 |
vleien |
fledderen:
WNT: fledderen -flidderen-, Z.-Ndl. bijvormen van Fladderen.
fleddere (L217p Meerlo),
flikflooien:
flikflŏje (L217p Meerlo),
kontenkruipen:
kontekroepe (L217p Meerlo)
|
flikflooien [SGV (1914)] || iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] || vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 19127 |
vleier |
fledderkont:
fledderkŏnt (L217p Meerlo)
|
een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 22154 |
vleugel |
vleugel:
vleugel (L217p Meerlo)
|
vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
| 24391 |
vliegen, weven van een vlieg |
toeren:
eigen spellingsysteem
toere (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 19452 |
vliegenraam, hor |
hortje:
hurtje (L217p Meerlo)
|
Vlechtwerk van metaaldraad in een raam gevat dat voor een venster wordt gezet om het binnenvliegen van insekten te beletten (hor, horretje, zeef, draad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 22375 |
vlieger |
vlieger:
vlēīger (L217p Meerlo),
vlieger (L217p Meerlo),
vlīēger (L217p Meerlo)
|
Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || vlieger (speeltuig) [SGV (1914)] || Vlieger, vliegenier, vliegmachine.
III-3-2
|
| 21192 |
vliegtuig |
vlieger:
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
vlièger (L217p Meerlo)
|
het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)]
III-3-1
|