| 33369 |
stalpalen |
repels:
(enk)
rē̜ ̞pǝl (L217p Meerlo),
stalrepels:
(enk)
stalrē̜ ̞pǝl (L217p Meerlo)
|
De vertikale houten palen (later vaak ijzeren stangen of buizen) waar de koeien aan vastgebonden worden. Tussen twee palen door kan een koe uit een krib eten. Van onderen staan de palen in een verbindingsbalk (zie het lemma "koedrempel, kribbeboom" (2.2.20), soms in de grond of in de rand van de krib. Van boven worden de stalpalen bijeen gehouden door de bovenste kribbeboom. In veel plaatsen komen geen stalpalen voor. De koeien zijn dan vastgebonden aan ringen in de krib of aan ringen in de koedrempel. Modernere stallen kennen dan vaak wel weer stalpalen. Opgaven die geen stalpaal betreffen maar een ring etc. zijn apart geplaatst en meestal slechts als woordtype vermeld. De vraag naar de stalpalen deed een aantal respondenten denken aan een box. Deze opgaven zijn achteraan geplaatst. Onder de in dit lemma opgenomen enkelvoudsvormen zijn er die ook gebezigd kunnen worden voor het hekwerk van stalpalen (als collectief), voor de bovenste kribbeboom of voor de koedrempel. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5) en afbeelding10.B bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 38a; N 4, 60; A 10, 11; monogr.]
I-6
|
| 24579 |
stam van de boom |
knoest:
knoest (L217p Meerlo),
stam:
eigen spellingsysteem
stam (L217p Meerlo)
|
boomstam, ruige — || Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 24728 |
stam van de knotwilg |
poest:
eigen spellingsysteem
poest (L217p Meerlo)
|
De stam van de knotwilg. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 34028 |
stamboekkoe |
r-koe:
ɛr-[koe] (L217p Meerlo)
|
Koe van geregistreerde afstamming. Zie ook de toelichting bij het lemma ''koe van geregistreerde afstamming'' in wbd I.3, blz. 330. Zie afbeelding 2. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3c; monogr.]
I-11
|
| 31476 |
stamper, stempel |
stamper:
stẽ̜mpǝr (L217p Meerlo)
|
Metalen stift of blok waarvan het uiteinde past in de uitholling van de matrijs. Bij het stampen wordt de stamper op het werkstuk boven de uitholling van de matrijs gehouden. Vervolgens wordt er met een hamer op het bovenste uiteinde van de stamper geslagen waardoor het aan de onderzijde van de stamper aangebrachte motief in de metaalplaat wordt uitgeperst. Zie ook afb. 167. [N 33, 276]
II-11
|
| 31602 |
stampijzer |
stampijzer:
stamp˱īzǝr (L217p Meerlo)
|
Hoefijzer waarin geen gleuf is aangebracht. In een stampijzer worden de nagelgaten afzonderlijk ingestampt door de gehele dikte van het ijzer. [N 33, 353]
II-11
|
| 20677 |
stamppot |
moes:
mus (L217p Meerlo),
prut:
prøt (L217p Meerlo),
stamp:
staamp (L217p Meerlo)
|
puree [stamp, stoemp] [N 38 (1971)] || stamppot
III-2-3
|
| 20757 |
stamppot met stokvis |
prapmoes:
prapmus (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
pratmoes, stamppot van aardappels, stokvis en uien || stamppot van stokvis, aardappels, uien en mosterd
III-2-3
|
| 22730 |
standbeeld |
standbeeld:
stanbilt (L217p Meerlo)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
| 21166 |
station |
station:
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
station (L217p Meerlo)
|
de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)]
III-3-1
|