| 20287 |
speen |
fop:
cf. VD s.v. "fop"2. fopspeen
fŏp (L217p Meerlo)
|
speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
| 31259 |
speerhaak |
speerhaak:
spęrhǭk (L217p Meerlo)
|
Een klein soort aambeeld met twee spitse hoorns dat door metaalbewerkers wordt gebruikt bij het smeden van kleine voorwerpen, het buigen van kleine ringen en het haaks omzetten van stroken plaatijzer. Doorgaans is één hoorn rond en de andere vierkant. De speerhaak wordt met zijn staart, het aangepunte uiteinde aan de onderzijde van het werktuig, in een houten blok of in de bankschroef vastgezet. Zie ook afb. 18 en 19. De woordtypen varkensrug (Q 117, Q 118), korte ezel (L 329) en klopijzer (L 423) zijn benamingen voor een kleine speerhaak waarvan het werkvlak een lichte bolling vertoont. Het werktuig wordt door Van Houcke (pag. 98) ɛketelmakersbegorieɛ genoemd. Het woordtype kromme staak (L 329) is de benaming voor een L-vormige speerhaak. Dit gereedschap wordt door Van Houcke (pag. 97) ɛplaatwerkersbegorieɛ genoemd.' [N 33, 43; N 64, 34a-c; N 66, 14a-c]
II-11
|
| 20630 |
spek |
spek:
spek (L217p Meerlo),
spɛk (L217p Meerlo)
|
spek || spek [garstig~] [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 20702 |
spekpannenkoek |
spekkoek:
spɛkkūk (L217p Meerlo)
|
spekpannenkoek
III-2-3
|
| 22841 |
spel (alg.) |
spel:
speul (L217p Meerlo)
|
spel [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 18390 |
speld |
spang:
spang (L217p Meerlo),
speld:
spēld (L217p Meerlo),
spelde:
spɛl (L217p Meerlo)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.] || speld
II-7, III-1-3
|
| 28970 |
spelden |
spelden:
spɛlǝ (L217p Meerlo)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
| 22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
speule (L217p Meerlo),
Speules: gelegenheid om te spelen.
speule (L217p Meerlo)
|
spelen [SGV (1914)] || Spelen.
III-3-2
|
| 22327 |
spelletje |
potje:
pøͅtjə (L217p Meerlo),
spelletje:
spelleke (L217p Meerlo),
En spulke kaarte: een spelletje kaarten.
spulke (L217p Meerlo)
|
Het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje]. [N 88 (1982)] || Spelletje.
III-3-2
|
| 20165 |
spenen |
van de borst afdoen:
van de bōrst afdoen (L217p Meerlo)
|
spenen; een kind van de speen of de borst afwennen [spenen, spanen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|