| 18978 |
smeerpoes |
schmutz-varken:
sjmŏĕtsverke (Q204a Mechelen)
|
smeerpoes [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 20924 |
smeren |
smeren:
sjmiere (Q204a Mechelen)
|
smeren [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 31987 |
smetten, afschrijven |
afschrijven:
āfšrīvǝ (Q204a Mechelen)
|
Met behulp van de smetlijn een rechte lijn aftekenen op een te zagen boomstam of ander hout. Zie ook het lemma ɛsmettenɛ in Wld II.9, pag. 216.' [N 50, 21a; N 53, 204a; monogr.]
II-12
|
| 27252 |
smid |
smid:
šmet (Q204a Mechelen
[(mv šmetǝ)]
)
|
In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.]
II-11
|
| 29118 |
snaar |
koord:
koǝt (Q204a Mechelen)
|
Elk der beide rolronde, zeer smalle koorden of banden of riemen die dienen om de beweging van het drijfwiel over te brengen op vleugel en klos. Volgens de informant van L 291 loopt de snaar dubbel over het vliegwiel en een grote of kleine schijf aan de vleugel. Hierdoor loopt de vleugel langzamer rond de klos, zodat het garen opgewonden wordt. [N 34, B2; N 34, B3]
II-7
|
| 34111 |
sneb |
nazenvlekje:
nāsǝvlɛkskǝ (Q204a Mechelen),
sneb:
šnɛp (Q204a Mechelen)
|
Wit vlekje op de snuit van de koe. [N 3A, 137]
I-11
|
| 32880 |
snede van het blad van de zeis |
snit:
šnit (Q204a Mechelen)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
| 25192 |
sneeuwbui |
sneeuwschuil:
sjnîêsjoel (Q204a Mechelen),
⁄n schnieje schoel (Q204a Mechelen)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
schnieë (Q204a Mechelen),
sjnieje (Q204a Mechelen)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
schnieje (Q204a Mechelen),
sjniej (Q204a Mechelen),
šniejə (Q204a Mechelen),
Aanvulling op laatste pagina, na vraag 54: Sint Bastiaan is unne ȉsmeeker of ȉsbreeker.
sjnîê (Q204a Mechelen)
|
sneeuw [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|