| 33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bu̯ǫnǝ (Q009p Maasmechelen),
boon:
buǝn (Q009p Maasmechelen)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
| 29071 |
boord |
boord:
bōrt (Q009p Maasmechelen)
|
Afzonderlijk stuk als afwerking of versiersel om de rand van een kleed. [N 62, 31b; MW]
II-7
|
| 28841 |
boordband |
boordelint:
bø̜̄rlęjnt (Q009p Maasmechelen),
bø̜ǝrlęjnt (Q009p Maasmechelen)
|
Het lint of de band waarmee men boordt. Boordband is geweven, niet rekkende naadband, gemaakt van katoen, zijde of synthetisch materiaal in een breedte van 1 cm (Het Beste Naaiboek, pag. 16). [N 62, 58a; N 59, 41; N 62, 58b; N 62, 58c; MW]
II-7
|
| 33814 |
boosaardig paard |
krammes:
kramǝs (Q009p Maasmechelen)
|
Onbetrouwbare paard dat onverwachts slaat en bijt. Gewoonlijk legt het daarbij de oren in de nek en laat het wit van zijn ogen zien. [JG 1a; N 8, 62o]
I-9
|
| 28879 |
borduurnaald |
borduurnaalde:
bǫrdȳrnǭlj (Q009p Maasmechelen)
|
Een grote naald met zeer groot oog om mee te borduren. Men kent fijne en dikke borduurnaalden. Fijne borduurnaalden zijn middellange naalden met een scherpe punt die worden gebruikt voor het werken met borduurzijde. Dikke borduurnaalden zijn zwaarder en worden gebruikt voor het borduren van wol (Het Beste Naaiboek, pag. 11). [N 62, 49c]
II-7
|
| 26141 |
borst |
borst:
bǫrs (Q009p Maasmechelen),
bǫrst (Q009p Maasmechelen)
|
Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] || Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9, II-3
|
| 33988 |
borstnet |
borstnet:
bǫrsnęt (Q009p Maasmechelen)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
| 33969 |
borstriem |
borstband:
bǫrs˱bant (Q009p Maasmechelen),
borstriem:
bǫrsrēm (Q009p Maasmechelen),
%%voor de fonetische documentatie wordt verwezen naar het lemma BORSTRIEM%%
[borstriem] (Q009p Maasmechelen),
trekriem:
trękrēm (Q009p Maasmechelen)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|
| 33968 |
borsttuig |
borstgetuig:
bǫrs˲gǝtȳx (Q009p Maasmechelen)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
| 33713 |
bos |
bos:
bǫs (Q009p Maasmechelen)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|