| 32913 |
steunhoutjes tussen steel en balk |
bindlat:
bēnjlat (Q009p Maasmechelen),
versterking:
vǝrstē̜rkeŋ (Q009p Maasmechelen)
|
Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c]
I-3
|
| 34622 |
steunpaal voor opgeslagen hoogkar |
hout:
hǭu̯t (Q009p Maasmechelen)
|
Lange steunpaal welke men plaatst onder de berries van een opgeslagen hoogkar. [N 17, 82]
I-13
|
| 33444 |
steunsels in de bovenhoeken van een poort |
consoles:
konzǫls (Q009p Maasmechelen)
|
In de bovenhoeken van een poort zijn soms ook paaltjes aangebracht om het kozijn te steunen of alleen maar ter versiering. Deze paaltjes zijn lichter dan die in de benedenhoeken. Enkelvoudige opgaven benoemen een van de steunpaaltjes aan weerskanten van een opening. Zie ook afbeelding 18.b bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42g]
I-6
|
| 34050 |
stier |
duur:
dør (Q009p Maasmechelen),
dø̄r (Q009p Maasmechelen)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
| 33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugelen:
stīgbø̄.gǝl (Q009p Maasmechelen)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
| 30180 |
stijlvoetplaat |
muurplaai:
mūrploj (Q009p Maasmechelen),
plaai:
plāj (Q009p Maasmechelen)
|
De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld]
II-9
|
| 18014 |
stikken |
stikken:
stekǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Naaien met de stiksteek. Zie ook het lemma ɛstiksteekɛ.' [N 62, 9; L 31, 46; Gi 1.IV, 16; MW]
II-7
|
| 28975 |
stiksteek |
achtersteek:
axtǝrstēk (Q009p Maasmechelen),
stiksteek:
stekstēk (Q009p Maasmechelen)
|
Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46]
II-7
|
| 28859 |
stikzijde |
stikzij(de):
stekzi-j (Q009p Maasmechelen),
stekzęj (Q009p Maasmechelen)
|
Zijdegaren om mee te stikken of te naaien. [N 59, 7c; N 59, 7a; N 62, 57]
II-7
|
| 34018 |
stilstaan |
ho:
o (Q009p Maasmechelen),
ju(j):
jȳ (Q009p Maasmechelen)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|