| 17890 |
woelen |
schravelen:
sjravele (L372p Maaseik),
schurgen:
sjörge (L372p Maaseik),
sjörge(n) (L372p Maaseik)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, sjravelen, sjörge) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
| 24907 |
woensdagx |
goensdag:
gōnsdeͅx (L372p Maaseik)
|
woensdag [ZND 10 (1925)]
III-4-4
|
| 28816 |
wol |
wol:
wǫl (L372p Maaseik)
|
Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.]
II-7
|
| 30197 |
wolfsdak |
scheerkop:
šīrkǫp (L372p Maaseik)
|
Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.]
II-9
|
| 30198 |
wolfseinde |
halve noordhoek:
hawvǝ nūrthōk (L372p Maaseik),
noordhoek:
nūrthōk (L372p Maaseik)
|
Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.]
II-9
|
| 33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
dubbel gebit:
dø̜bǝl gǝbīǝ.t (L372p Maaseik),
stang:
staŋ (L372p Maaseik)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
| 25211 |
wolk alg. |
wolk:
woͅlək (L372p Maaseik)
|
wolk [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
| 18614 |
wollen muts (kinderen) |
pots:
pots (L372p Maaseik)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18132 |
wonde |
wonde:
dij wonj zal ettere (L372p Maaseik),
díj wŭjn zal ĕtərə (L372p Maaseik),
wonj (L372p Maaseik)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
| 19835 |
wonen |
wonen:
wūnə (L372p Maaseik)
|
wonen [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|