| 18533 |
vestzakje |
giletmaaltje (<fr.):
žilēmēͅlkə (L372p Maaseik)
|
vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 34054 |
vet te mesten stierkalf |
mestkalf:
mɛs[kalf] (L372p Maaseik)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (kalf) het lemma ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 75a]
I-11
|
| 26469 |
vet, spek |
vet:
vęt (L372p Maaseik)
|
Het vet dat samen met hennep of stukken zak in de vetgaten van de bus wordt gestoken om de hals van het staakijzer of de kleine spil te smeren. [Vds 127; Jan 138; Coe 110; Grof 129]
II-3
|
| 30928 |
veter |
nestel:
nestǝl (L372p Maaseik)
|
Koord of smal gevlochten band door de ogen van de schoenen geregen, om de kleppen naar elkaar toe te halen en te bevestigen. Het kan van leer of van een andere stof gemaakt zijn. Volgens de informant van P 219 is de staartel breder dan de nestel. [N 60, 27a; N 60, 27b; L 5, 14; Wi]
II-10
|
| 34071 |
vetkoe |
vetbeest:
vɛtbist (L372p Maaseik),
vleeskoe:
vlęi̯s[koe] (L372p Maaseik)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|
| 34274 |
vetmesten |
opzetten:
opzętǝ (L372p Maaseik),
vet drinken:
vęt dreŋkǝ (L372p Maaseik),
vet maken:
vɛt mākǝ (L372p Maaseik)
|
Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.]
I-11
|
| 33665 |
vetweide |
groement:
grōmǝnt (L372p Maaseik),
vetwei:
vętwęi̯j (L372p Maaseik),
vɛtwɛi̯ (L372p Maaseik)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
| 34215 |
vetweiden |
vetweiden:
vętwęi̯jǝ (L372p Maaseik)
|
Het laten grazen van slachtvee in een speciaal daarvoor bestemde weide. [N 3A, 77b]
I-11
|
| 33756 |
veulen |
veulen:
vyǝlǝ (L372p Maaseik),
vȳǝ.lǝ (L372p Maaseik)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
| 25284 |
vierdel, maat van 125 gram of kwart pond |
vierdel:
Vb. è vierel koffie (= 1/4 pond).
vierel (L372p Maaseik)
|
oude gewichtsmaat
III-4-4
|